ECLI:NL:RBDHA:2024:13603

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
NL23.22316
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Tsjadische eiser afgewezen wegens ongeloofwaardige verklaringen over Boko Haram

In deze zaak heeft eiser, een Tsjadische nationaliteit, op 12 oktober 2021 een asielaanvraag ingediend in Nederland. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 19 februari 2024 afgewezen als ongegrond. Eiser heeft de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag, maar de rechtbank oordeelt dat dit beroep niet-ontvankelijk is, omdat de minister inmiddels een besluit heeft genomen. De rechtbank heeft het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag beoordeeld en vastgesteld dat de minister niet voldoende gemotiveerd heeft waarom de verklaringen van eiser over een aanval van Boko Haram ongeloofwaardig zijn. Eiser heeft verklaard dat hij in 2014 zijn dorp Bobo heeft verlaten vanwege een dreigende aanval van Boko Haram, die in 2015 daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden waaronder eiser zijn verklaringen heeft afgelegd en dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoont. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag van eiser geldig blijft. De minister wordt veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, die in totaal € 2.187,50 bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.22316

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [v-nummer] ,
(gemachtigde: mr. H. Postma),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigde: mr. D.L. Boer).

Inleiding

1. Eiser heeft op 12 oktober 2021 een asielaanvraag ingediend.
1.1.
Op 14 juli 2023 heeft eiser de minister in gebreke gesteld, omdat de minister niet tijdig een beslissing heeft genomen op zijn asielaanvraag. Op 3 augustus 2023 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
1.2.
De minister heeft met het bestreden besluit van 19 februari 2024 deze aanvraag in afgewezen als ongegrond.
1.3.
Het beroep heeft van rechtswege ook betrekking op het bestreden besluit. [1] Eiser heeft in verband hiermee de gronden van zijn beroep aangevuld.
1.4.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 19 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Ook was een tolk aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Het beroep tegen het niet tijdig beslissen
2. Nu de minister bij besluit van 19 februari 2024 alsnog een besluit op de asielaanvraag heeft genomen, heeft eiser geen belang meer bij zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
2.1.
De rechtbank stelt voorop dat de minister zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank over de proceskosten voor het indienen van het beroep niet-tijdig beslissen. Nu tussen partijen niet in geschil is dat de beslistermijn door de minister is overschreden en pas na deze overschrijding een besluit op de asielaanvraag is genomen, zal de rechtbank de minister veroordelen in de proceskosten van eiser voor het beroep niet-tijdig beslissen. Deze kosten worden op grond van het Bpb [2] vastgesteld op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).
Het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag
3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet overal het besluit goed en zorgvuldig heeft gemotiveerd
.Dit betekent in dit geval niet dat de minister een nieuwe beslissing hoeft te nemen. De juridische gevolgen (rechtsgevolgen) blijven namelijk in stand. Hierna legt de rechtbank dit uit.
Het asielrelaas
5. Eiser stelt van Tsjadische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is in 2014 vertrokken uit zijn dorp Bobo. Eiser is vervolgens door zijn moeder naar een oom in Ndjamena gestuurd, omdat er een aanval van Boko Haram op het dorp dreigde. In 2015 heeft Boko Haram eisers dorp daadwerkelijk aangevallen. Eiser was toen al vertrokken uit Ndjamena omdat Boko Haram daar een aanslag had gepleegd. Uit angst voor Boko Haram is eiser toen richting Libië vertrokken. Onderweg naar Libië is eiser gepakt door een bende en is hij één dag vastgehouden. Een andere bende heeft eiser in 2016 in Libië dertien maanden gevangengehouden. Eisers ouders hebben vervolgens losgeld betaald om hem vrij te krijgen. Eiser is naar Malta vertrokken en op 12 oktober 2021 heeft eiser in Nederland een asielaanvraag ingediend.
De besluitvorming
6. Op 21 december 2023 heeft de minister het voornemen uitgebracht om de asielaanvraag van eiser af te wijzen. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Aanval Boko Haram in Bobo;
Gevangenschap vanwege aanhouding door bende in Tsjaad.
De minister acht het eerste en het derde element geloofwaardig, het tweede element niet. Ten aanzien van dit tweede element heeft de minister gesteld dat eiser de aanval van Boko Haram in zijn dorp Bobo slechts op een vermoeden heeft gebaseerd. Eisers familieleden hebben de leden van Boko Haram tijdens de gestelde aanval niet zelf gezien, maar hebben van anderen over de aanval gehoord. Eiser heeft zelf de leden van Boko Haram ook niet gezien. Daarnaast heeft de minister gesteld dat eiser summier en ongerijmd over de aanval in Bobo heeft verklaard. Eiser heeft niet meer verklaard dan dat hij van zijn moeder heeft gehoord dat Boko Haram het dorp heeft aangevallen en een aantal jongeren heeft meegenomen. Ook eisers verklaring dat Boko Haram graag het geloof wil uitoefenen en dat ze de jongeren nodig hadden om te vechten, acht de minister summier. De minister vindt het verder ongerijmd dat zijn familie, onder wie een broer in een leeftijd waarop hij geronseld zou kunnen worden, in Bobo zou blijven, terwijl ze in ‘constante angst leven dat Boko Haram op ieder moment aanvalt en ze meeneemt’. Hierbij acht de minister ook de verklaring van eiser dat niemand meer is teruggekeerd naar Bobo nadat ze zijn vertrokken, van belang. Tot slot heeft de minister ten aanzien van het tweede element gesteld dat uit de opgevraagde informatie van de landenspecialist Tsjaad volgt dat Boko Haram in die periode niet in Bobo heeft gezeten en momenteel ook niet daar actief is. Ook zijn de slachtoffers van Boko Haram in de periode van 2012 tot 2016 niet in de door eiser genoemde regio te vinden. De minister vindt eisers verklaringen onvoldoende om enkel op basis daarvan aan de voormelde landeninformatie voorbij te gaan. Nu eiser ook niet op een andere manier zijn stellingen aannemelijk heeft gemaakt, heeft de minister dit relevante element ongeloofwaardig geacht.
6.1.
De minister heeft, in navolging van zijn voornemen, de asielaanvraag afgewezen als ongegrond. Aanvullend op het voornemen heeft de minister ten aanzien van de problemen met bendeleden in Tsjaad overwogen dat er bij terugkeer geen werkelijk risico is dat eiser opnieuw in de problemen zal komen. Uit eisers verklaringen blijkt volgens de minister dat de bendeleden uit waren op geldelijk gewin en blijkt niet dat ze het op eiser persoonlijk hadden gemunt. Daarbij kan eiser zich bij voorkomende problemen met criminele bendes in Tsjaad wenden tot de autoriteiten.
Wat gaat de rechtbank hierna bespreken?
7. De beroepsgronden van eiser zien op de volgende drie punten:
in het bestreden besluit ontbreekt een wettelijke grondslag;
de minister had het tweede element geloofwaardig moeten achten;
het derde relevante element zou, mede gezien het beleid van de minister over eerdere confrontatie met wandaden, tot vergunningverlening moeten leiden.
De rechtbank zal deze drie punten hierna afzonderlijk bespreken.
Ontbreken wettelijke grondslag
8. Eiser voert aan dat er sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek, omdat in het bestreden besluit de wettelijke grondslag voor de ongegrondverklaring van de asielaanvraag ontbreekt.
8.1.
De rechtbank volgt de minister dat uit het voornemen, dat onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit, voldoende blijkt dat de wettelijke grondslag voor de afwijzing van de asielaanvraag artikel 31, eerste lid, van de Vw [3] is. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Heeft de minister deugdelijk gemotiveerd dat element 2 ongeloofwaardig is?
9. Eiser stelt dat van hem niet verlangd kan worden dat hij meer naar voren brengt dan dat hij in de gehoren heeft gedaan, omdat hij zelf niet bij de aanval aanwezig was. Hij heeft van zijn moeder gehoord over de aanval van Boko Haram in 2015. Daar komt volgens eiser bij dat zijn ouders op dat moment ook niet in het dorp aanwezig waren. Van eiser kan daarom niet gevraagd worden dat hij meer verklaard dan dat hij heeft gedaan. Bovendien heeft de minister zich niet gehouden aan Werkinstructie 2014/10 ‘Inhoudelijke beoordeling (asiel) (WI 2014/10), waarin staat hoe de verklaringen van derden gewogen moeten worden. De minister had bijvoorbeeld rekening moeten houden of eiser deze informatie zelf had kunnen verkrijgen of de mogelijkheden had om deze informatie te verifiëren. Ook stelt eiser dat Boko Haram wel degelijk actief was in het gebied rond Bobo en verwijst daarbij naar een artikel van de International Crisis Group. [4]
9.1.
De rechtbank volgt eiser dat, gelet op deze omstandigheden, niet van hem gevraagd kan worden dat hij gedetailleerder kan verklaren over de aanval van Boko Haram. De rechtbank overweegt dat het enkele feit dat eiser niet heeft verklaard over hoeveel jongeren zijn meegenomen en hoe de aanval precies is verlopen, nog niet maakt dat deze (op het oog) summiere verklaringen afbreuk doen aan de geloofwaardigheid. Daarbij heeft de minister, zoals eiser terecht stelt, zich niet gehouden aan WI 2014/10. In zoverre slaagt het betoog van eiser.
9.2.
Gelet op overweging 9.1. is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. [5] Daarvoor is van belang dat het bestreden besluit voor het overige de conclusie kan dragen dat relevant element 2 niet ten onrechte ongeloofwaardig is bevonden. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
9.3.
De minister wijst er niet ten onrechte op dat uit openbare bronnen blijkt dat Boko Haram niet actief was in Bobo in 2015. De minister mag zich daarbij op het in het voornemen genoemde artikel baseren. [6] Uit deze bron volgt namelijk - anders dan eiser stelt - dat Boko Haram actief is in de regio rondom het meer van Tsjaad, terwijl eiser niet afkomstig is uit deze regio. Op de zitting is namelijk gebleken dat eiser afkomstig is uit de provincie Guera, een regio in het midden van Tsjaad. Eiser heeft in beroep op een ander artikel gewezen waaruit zou volgen dat Boko Haram ook actief is in naburige provincies. [7] De minister stelt zich op het standpunt dat uit deze bron niet volgt dat Boko Haram actief is in Bobo. In het artikel wordt namelijk gesproken over naburige staten en niet naburige provincies waar Boko Haram actief is. Op de zitting is gebleken dat de weergave van de minister juist is en dat uit dit artikel niet volgt dat Boko Haram ook in Bobo actief is. De rechtbank oordeelt dat de minister zich daarom niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat Boko Haram niet actief is in de regio van Bobo.
9.4.
De rechtbank overweegt verder dat de gedetailleerde verklaring van eiser over de sultan niet maakt dat het relevante element 2 geloofwaardig is. Dat eiser heeft verklaard over een bomaanslag in Ndjamena in 2015 heeft de minister eveneens onvoldoende mogen vinden om de aanval van Boko Haram in Bobo geloofwaardig te achten. Dit was namelijk niet de reden van vertrek voor eiser uit Tsjaad en maakt bovendien nog niet de aanval van Boko Haram in Bobo geloofwaardig. Ook heeft de minister eiser niet ten onrechte tegengeworpen dat zijn broertje en zusje nog in Bobo verblijven, terwijl ze volgens eiser in constante angst leven dat Boko Haram op ieder moment aanvalt en ze meeneemt. De minister heeft daarom mogen betrekken dat niet valt in te zien dat de familie van eiser nog steeds in Bobo woont.
9.5.
Tot slot heeft de minister niet ten onrechte de relevante elementen afzonderlijk beoordeeld. Dat de identiteit, nationaliteit en herkomst (relevant element 1) en de twee incidenten met de bende (relevant element 3) geloofwaardig zijn geacht, maakt nog niet dat ook de aanval van Boko Haram op Bobo in 2015 geloofwaardig is. Het is de rechtbank niet gebleken dat de verklaringen van eiser niet in onderlinge samenhang zijn bezien. Nu de minister de aanval van Boko Haram in Bobo niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, zal de rechtbank niet doortoetsen aan de vrees die eiser stelt te hebben voor Boko Haram (als terroristische groepering).
Heeft de minister terecht geen verblijfsvergunning verleend vanwege de geloofwaardig bevonden incidenten met een bende in Tsjaad?
Wettelijk kader
10. Artikel 31, vijfde lid, van de Vw bepaalt dat het feit dat de vreemdeling in het verleden reeds is blootgesteld aan vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, of dat hij hiermee rechtstreeks is bedreigd, een duidelijke aanwijzing is dat de vrees van de vreemdeling voor die vervolging gegrond is en het risico op die ernstige schade reëel is, tenzij er goede redenen zij om aan te nemen dat die vervolging of die ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen.
10. Verder wordt in paragraaf C2/3.3 van de Vc [8] - voor zover hier relevant - bepaalt:
“Eerdere confrontatie met wandaden
Indien de vreemdeling in het land van herkomst is blootgesteld aan ernstige schade als bedoeld in artikel 29 eerste lid onder b, Vw wordt allereerst verwezen naar artikel 31, vijfde lid, Vw. In aanvulling op deze bepaling wordt een vreemdeling, die in het verleden is geconfronteerd met traumatische gebeurtenissen in zijn directe omgeving en zich op grond van de psychologische problematiek als gevolg van de wandaden in een positie bevindt dat hij niet terug kan keren naar zijn land van herkomst, door de IND onder de hieronder gestelde voorwaarden in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.
[…]
De vreemdeling moet aan alle volgende voorwaarden voldoen om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.
[...]
De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, aan de vreemdeling die verder voldoet aan alle volgende voorwaarden:
  • de vreemdeling is geconfronteerd met een gebeurtenis in het land van herkomst, waarbij de daders van die gebeurtenissen in het land van herkomst niet bestraft worden;
  • de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat deze gebeurtenis aanleiding is geweest voor het vertrek uit het land van herkomst.”
Beroepsgronden eiser
12. Eiser stelt onder verwijzing naar het ‘traumatabeleid’ uit paragraaf C2/3.3. van de Vc dat de minister aan hem een verblijfsvergunning had moeten verlenen. Volgens eiser heeft de minister niet bestreden dat eiser voor zijn vlucht uit Tsjaad is geconfronteerd met wandaden. Ter onderbouwing van eisers stelling dat hij voldoet aan de tweede voorwaarde, zijnde dat de daders van de traumatische gebeurtenissen niet worden bestraft in Tsjaad, heeft eiser gewezen op de volgende bronnen:
  • USDOS-rapport van 20 maart 2023 over de mensenrechten in Tsjaad;
  • USDOS-rapport van juni 2023 over mensenhandel;
  • Bertelmann’s Stiftungs Tansformation Index 2024 – Chad (over de periode van februari 2021 tot januari 2023).
Ook aan de derde voorwaarde, een direct verband tussen de traumatische gebeurtenissen en eisers vertrek uit Tsjaad, wordt volgens eiser voldaan.
Beoordeling door de rechtbank
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister terecht geoordeeld dat eiser bij terugkeer geen reëel risico op ernstige schade loopt en daarmee niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
13.1.
De rechtbank stelt vast dat de minister pas voor het eerst in het verweerschrift een (inhoudelijke) beoordeling heeft gegeven of eiser voldoet aan de voorwaarden neergelegd in paragraaf C2/3.3 van de Vc. Het bestreden besluit bevat daarom een motiveringsgebrek. Het beroep is op dit punt dan ook gegrond. De rechtbank ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, omdat - zoals hierna zal blijken - de minister dit alsnog in het verweerschrift en op de zitting voldoende heeft gemotiveerd.
13.2.
Eén van de voorwaarden in paragraaf C2/3.3 van de Vc is dat de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat de desbetreffende gebeurtenis aanleiding is geweest voor het vertrek uit het land van herkomst. Aan deze voorwaarde voldoet eiser niet. Ter zitting heeft de gemachtigde erkend dat op het moment van de ontvoering in Tsjaad de beslissing om het land te verlaten al was gemaakt. De minister wijst er terecht op dat eiser is vertrokken vanwege de bomaanslag in 2015 van Boko Haram. Nu reeds hierom terecht is geoordeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van het ‘traumatabeleid’, zal de rechtbank de rest van de voorwaarden onbesproken laten.
13.3.
De rechtbank is van oordeel dat ook de gestelde vrees van eiser onvoldoende is om een reëel risico op ernstige schade aan te nemen. Eiser stelt te vrezen voor terroristische groeperingen en criminele groeperingen, waaronder de bende die hem heeft ontvoerd toen hij onderweg was naar Libië. Op de zitting heeft eiser verklaard dat hij bang is dat hem bij terugkeer hetzelfde zal overkomen, ook in Bobo of de hoofdstad van Tsjaad. De rechtbank overweegt dat de minister er terecht op heeft gewezen dat uit openbare bronnen echter blijkt dat de bendes actief zijn in de grensregio, in het noorden van Tsjaad. Eiser heeft niet onderbouwd en dat blijkt ook anderszins niet dat de bendes ook actief zijn in Bobo of de hoofdstad, zoals eiser naar voren brengt. Daar komt bij dat eiser in Bobo of de hoofdstad ook geen problemen heeft gehad met de bendes. De minister stelt zich verder terecht op het standpunt dat de bendeleden uit waren op geldelijk gewin en dat eiser is vrijgelaten na betaling. Ook is niet gebleken dat ze het op eiser persoonlijk gemunt hadden of dat ze hem nu nog in het vizier hebben. De rechtbank concludeert dat de minister daarmee voldoende heeft gemotiveerd dat de ernstige schade zich bij terugkeer niet (opnieuw) zal voordoen.
13.4.
Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden op dit punt geen nadere bespreking.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit, is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd, omdat de minister het bestreden besluit op twee punten niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Zoals hiervoor al is overwogen in 9.2. en 13.1., ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Dit betekent dat de minister de asielaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen en dat eiser geen gelijk krijgt. De minister moet vanwege de uitkomst van het beroep tegen het bestreden besluit de door eiser gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten worden op grond van het Bpb vastgesteld op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Daarnaast wordt voor het beroep niet-tijdig beslissen, met verwijzing naar rechtsoverweging 2.1., een proceskostenvergoeding van € 437,50 toegekend.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Besluit proceskosten bestuursrecht.
3.Vreemdelingenwet 2000.
4.International Crisis Group ‘Fighting Boko Haram in Chad: beyond military measures, 8 maart 2017 (beschikbaar op: crisisgroup.org).
5.Artikel 8:72, derde lid van de Awb.
6.Christian Seignobos ‘Boko Haram and Lake Chad; and extension or a sanctuary?’, Afrique contemporaine, volume 255, issue 3, 2015, p. 89-114 (beschikbaar op: cairn-int.info).
7.International Crisis Group ‘Fighting Boko Haram in Chad: beyond military measures, 8 maart 2017 (beschikbaar op: crisisgroup.org).
8.Vreemdelingencirculaire 2000.