ECLI:NL:RBDHA:2024:13682

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.31460
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring op grond van de Vreemdelingenwet met betrekking tot Algerijnse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie aan eiser is opgelegd. Eiser, van Algerijnse nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 9 augustus 2024, waarin hem de maatregel van bewaring werd opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 23 augustus 2024, waarbij eiser werd bijgestaan door een waarnemend gemachtigde en een tolk aanwezig was. De minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft de gronden van de bewaring beoordeeld en vastgesteld dat eiser onder de in de wet genoemde categorie vreemdelingen valt. Eiser had geen rechtmatig verblijf, aangezien zijn asielaanvraag op 3 mei 2023 buiten behandeling was gesteld en hij een terugkeerbesluit en inreisverbod voor twee jaar had gekregen. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende gronden had om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had gesteld dat een minder dwingende maatregel niet doeltreffend zou zijn en dat er voldoende zicht op uitzetting naar Algerije was. Eiser had niet voldaan aan zijn vertrekplicht en was eerder veroordeeld voor misdrijven. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, met A.J. van Bruggen als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.31460

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [datum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.R. Nohar),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Procesverloop

Op 9 augustus 2024 heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring (het bestreden besluit) opgelegd, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 23 augustus 2024, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. T. Bruinsma, waarnemend voor eisers gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en hij de voorbereiding van het vertrek of uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Hieraan is ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft; en
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Ook heeft de minister gemotiveerd dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. De rechtbank beoordeelt het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Grondslag
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Bij besluit van 3 mei 2023 is eisers asielaanvraag buiten behandeling gesteld en is aan hem een terugkeerbesluit en inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Eiser heeft daarom geen rechtmatig verblijf.
Gronden
5. Eiser heeft de gronden onder 3c en 3i betwist. De rechtbank is van oordeel dat de minister de gronden 3a, 3c, 4c en 4d aan eiser heeft kunnen tegenwerpen en voldoende heeft gemotiveerd in de maatregel van bewaring. Eiser heeft verklaard dat zijn paspoort nog in Algerije ligt. De minister heeft terecht gesteld dat hieruit blijkt dat eiser zonder een grensoverschrijdingsdocument en visum het Schengengebied is ingereisd (3a). Daarnaast heeft eiser sinds het terugkeerbesluit van 3 mei 2023 geen gehoor gegeven aan de daarin opgenomen terugkeerverplichting (3c). In dit verband heeft de minister niet ten onrechte gesteld dat eiser in plaats daarvan opnieuw is veroordeeld voor wederspannigheid en een winkeldiefstal, gepleegd op 15 mei en 16 december 2023. Dit blijkt uit de overgelegde Justitiële Documentatie van eiser. De rechtbank volgt eiser niet in de stelling dat hij niet op de hoogte was van zijn vertrekplicht, nu hij ook heeft aangevoerd dat hij bij stichting INLIA kon verblijven omdat hij werkte aan zijn terugkeer. Ter zitting heeft de minister bovendien terecht gesteld dat het dossier blijk geeft van een juiste bekendmaking van het besluit, zodat eiser op de hoogte had moeten zijn. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gronden 3b en 3i in de maatregel onvoldoende toegelicht, nu uit het dossier verder niet is gebleken dat eiser niet heeft voldaan aan vorderingen om te verschijnen, dan wel niet zou zijn verschenen bij gesprekken. Tot slot is niet gebleken dat eiser staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen (4c) en over voldoende middelen beschikt om zijn terugkeer te bekostigen (4d). Uit contact met stichting INLIA is gebleken dat eiser was uitgestroomd, omdat hij voorafgaande aan de inbewaringstelling in strafrechtelijke detentie zat. De lichte gronden zijn van een nadere toelichting op het risico van onttrekking voorzien. De voornoemde omstandigheden vormen in samenhang bezien, voldoende grond voor de conclusie dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel de voorbereiding van het vertrek of uitzettingsprocedure zal ontwijken of belemmeren.
Lichter middel
6.1.
Eiser heeft aangevoerd dat een lichter middel aangewezen is, omdat hij bij stichting INLIA in de opvang verbleef en contact had met de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). Eiser heeft gesteld dat hij met de IOM wil terugkeren, omdat het lucratiever is. Verder heeft eiser ter zitting verklaard dat hij voorafgaande aan de inbewaringstelling ten onrechte 21 dagen gedetineerd is, dat andere Algerijnse personen en INLIA problemen hebben veroorzaakt en dat hij homoseksueel is.
6.2.
Gelet op de omstandigheden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Eiser heeft zich immers niet gehouden aan de op hem rustende vertrekplicht, hij is in plaats daarvan veroordeeld voor misdrijven en beschikte ten tijde van de inbewaringstelling niet over een vaste woon- of verblijfplaats. De stellingen van eiser gaan hieraan voorbij. De minister heeft daarom terecht gesteld dat een lichter middel niet doeltreffend is om terugkeer te effectueren. Verder is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen of omstandigheden die de bewaring voor eiser onevenredig bezwarend maken.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
7. De rechtbank is tot slot ambtshalve van oordeel dat de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser heeft gewerkt en dat het zicht op uitzetting naar Algerije niet ontbreekt. Eiser is op 9 augustus 2024 in bewaring gesteld, vervolgens is op 13 augustus 2024 een vertrekgesprek gehouden en een dag erna een vlucht aangevraagd. De minister beschikt over een kopie van het paspoort van eiser en zijn nationaliteit is door de Algerijnse autoriteiten al bevestigd op 2 augustus 2024. Eiser zal per vliegtuig uitreizen op 2 oktober 2024. Ter zitting heeft de minister in dit verband aangegeven dat een eerdere uitzetting niet mogelijk is, omdat momenteel sprake is van veel uitzettingen naar Algerije en er in eerdere vluchten daarom geen ruimte beschikbaar is. Eiser heeft dit niet betwist.

Conclusie en gevolgen

8. Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Wat namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om de bewaring onrechtmatig te achten.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.De Vreemdelingenwet 2000.