In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 10 januari 2024, wordt het beroep van eiseres, een vrouw uit Afghanistan, tegen de afwijzing van haar verzoek om overbrenging naar Nederland behandeld. Eiseres had verzocht om overbrenging naar Nederland, maar haar verzoek werd afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet voldoet aan de criteria voor overbrenging, zoals vastgelegd in de Kamerbrief van 11 oktober 2021, die speciale voorzieningen biedt voor bepaalde groepen. Eiseres was niet opgeroepen tijdens de acute evacuatiefase en valt niet onder de twee groepen waarvoor een speciale regeling is getroffen. De rechtbank stelt vast dat er geen ruimte is voor een individuele belangenafweging in dit geval.
Eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar verzoek, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank concludeert dat de minister op goede gronden heeft vastgesteld dat eiseres niet binnen de reikwijdte van de in de Kamerbrief omschreven groepen valt. De rechtbank wijst erop dat het beleid van de minister buitenwettelijk en begunstigend is, en dat de minister beleidsruimte heeft om vereisten vast te stellen voor de groepen die in aanmerking komen voor overbrenging. Eiseres kan geen rechten ontlenen aan de motie Belhaj, omdat zij niet opgeroepen was tijdens de evacuatiefase.
De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat de gemachtigde van verweerder op basis van de beschikbare informatie tot het oordeel heeft kunnen komen dat eiseres niet voldoet aan de criteria. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank kent haar een proceskostenvergoeding toe van € 437,50.