Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[verzoekster], verzoekster
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
www.rechtspraak.nl.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft verzoekster op 9 februari 2024 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar aanvraag van 5 juli 2023 om haar afhankelijke asielvergunning niet in te trekken. De minister van Asiel en Migratie heeft op 8 maart 2024 besloten de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van verzoekster niet in te trekken. Verzoekster heeft haar beroep later ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van proceskosten en om het beroep gegrond te verklaren. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het bestuursorgaan tegemoetkomt aan de indiener van het beroepschrift. Verzoekster heeft op 25 maart 2024 haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van proceskosten. Echter, op 4 juni 2024 heeft zij haar beroep opnieuw gehandhaafd zonder uitleg te geven over de eerdere intrekking. Hierdoor kan de rechtbank de intrekking niet ongedaan maken en zal zij zich alleen uitlaten over de proceskosten.
De rechtbank concludeert dat verzoekster niet kan aantonen dat zij op 5 juli 2023 een aanvraag heeft gedaan zoals bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Bovendien bevat de Vreemdelingenwet 2000 geen beslistermijn voor een verzoek om een afhankelijke asielvergunning niet in te trekken, waardoor artikel 4:13 van de Awb van toepassing is. Aangezien de datum van de aanvraag niet kan worden vastgesteld, kan ook de redelijke termijn niet worden bepaald. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder tijdig heeft beslist en wijst het verzoek van verzoekster af.