ECLI:NL:RBDHA:2024:13782

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.28041
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

HTL-plaatsing na geweldsincident en vrijheidsbeperkende maatregel voor statushouder

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 29 augustus 2024, betreft het een zaak waarin eiser, een statushouder van Syrische nationaliteit, in beroep gaat tegen een plaatsingsbesluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser is op 4 juli 2024 geplaatst in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen na een geweldsincident op 2 juli 2024, waarbij hij een vreemdeling ernstig verwondde. Eiser betwist de rechtmatigheid van de maatregel, stellende dat hij als statushouder niet onder de doelgroep van de HTL valt en dat de maatregel in strijd is met het beginsel van non-discriminatie. De rechtbank oordeelt dat het COa terecht heeft besloten tot plaatsing in de HTL, gezien de ernst van het geweldsincident en de impact daarvan. De rechtbank stelt vast dat statushouders gelijkgesteld zijn met asielzoekers wat betreft opvang en dat de opgelegde maatregel gerechtvaardigd is. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd voor zijn claims over de medische zorg in de HTL en de rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. De beroepen worden ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.28041 en AWB 24/11349

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2024 in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [datum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. W. Spijkstra),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), het COa,

alsmede
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

Bij besluit van 4 juli 2024 (hierna: het plaatsingsbesluit) heeft het COa besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Rva [1] te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen.
Bij afzonderlijk besluit van 4 juli 2024 (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel) heeft de minister aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vw. [2]
Eiser heeft tegen het plaatsingsbesluit (AWB 24/11329) en de vrijheidsbeperkende maatregel (NL24.29808) beroep ingesteld.
Het COa heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 23 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van het COa en de minister. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en beslist in deze uitspraak in beide zaken.

Overwegingen

1. Het COa heeft in het plaatsingsbesluit besloten om eiser met ingang van 4 juli 2024 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door het COa is geconstateerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die een zeer grote impact hebben gehad. Op 2 juli 2024 heeft een incident plaatsgevonden waarbij eiser fysiek agressief is geweest, met lichamelijk letsel tot gevolg. Uit camerabeelden en feitenonderzoek is gebleken dat eiser met een koffiemok een vreemdeling meermaals op het hoofd heeft geslagen, met als gevolg een (slagaderlijke) bloeding en hoofdletsel. Het minderjarige kind van de man was hiervan getuige. Eiser is door de politie gearresteerd voor poging tot doodslag. Eiser heeft zijn daden ten overstaande van het COa bekend en aangegeven dat een ruzie of onenigheid met de vrouwelijke partner van het slachtoffer aan het incident voorafging.
2. De minister heeft op 4 juli 2024 de vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd aan eiser en hem verplicht om met ingang van deze datum te verblijven in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden. De minister heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering verwezen naar het plaatsingsbesluit waarin het incident is toegelicht. Eiser heeft voorafgaand verklaard dat zijn zoon verstandelijk gehandicapt is, dat hij erg aan eiser gehecht is en dat hij nu bij zijn moeder verblijft. In de door eiser aangevoerde bijzondere (medische) omstandigheden is geen aanleiding gezien om van de maatregel af te zien.
3. Eiser heeft aangevoerd dat hij geen asielzoeker, maar een statushouder is. Het regime van de HTL kan daarom niet op hem van toepassing zijn. Ter onderbouwing is gewezen op de Kamerbrief van 18 december 2019. [3] In dit verband heeft eiser gesteld dat hij noodgedwongen op het AZC moest verblijven omdat er nog geen huurwoning voor hem beschikbaar was en dat overlastgevende huurders in de sociale sector niet in de HTL worden geplaatst. Gewezen is op de artikelen 7, 13, 21, 23 en 26 van het Vluchtelingenverdrag. Volgens eiser blijkt hieruit dat hij als statushouder hetzelfde moet worden behandeld als Nederlandse onderdanen. Door de plaatsing in de HTL handelt het COA in strijd met het beginsel van non-discriminatie, neergelegd in artikel 14 van het EVRM. [4] Daarnaast heeft eiser ter zitting aangevoerd dat in de besluitvorming niet is betrokken dat het een escalatie van feiten is geweest, nu de vrouwelijke medebewoner eisers zoon op een eerder moment heeft geslagen. Eiser heeft gesteld dat de politie hiervoor langs is gekomen, dat hij aangifte heeft gedaan, dat eiser als goed moslim verhaal is gaan halen bij de man van de vrouwelijke bewoner en dat deze eiser heeft geslagen en bespuugd. Verder heeft eiser betoogd dat tijdens het gehoor voorafgaande aan de maatregel niet serieus is geluisterd naar de problemen van zijn zoon. Eiser is de enige die voor zijn ernstig autistische zoon kan zorgen. Ter zitting is aangegeven dat eisers zoon momenteel in een verzorgingscentrum is opgenomen. De minister heeft hier ten onrechte geen aandacht aan besteed en de gehoorambtenaar is niet bekwaam om dit te beoordelen. De maatregel is daarom onzorgvuldig tot stand gekomen. Verder heeft eiser gesteld dat uit inspectierapporten blijkt dat de medische zorg binnen de HTL niet voldoet en dat er te weinig perspectief bestaat over wanneer de HTL maatregel wordt beëindigd. Tot slot heeft eiser gesteld dat de HTL, gelet op de leefomstandigheden, vrijheidsontneming betreft en in strijd is met de artikelen 3 en 8 van het EVRM. Eiser heeft de rechtbank daarom verzocht om de maatregel op te heffen en een schadevergoeding toe te kennen.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het COa zich terecht op het standpunt gesteld dat een plaatsing in de HTL gerechtvaardigd is door het geweldsincident op 2 juli 2024 met fysieke schade tot gevolg, omdat dit een zeer grote impact heeft gehad. De rechtbank stelt vast dat eiser in beroep de kwalificatie van het incident, de impact van zijn gedrag en de toerekenbaarheid hiervan niet heeft betwist. Het betoog van eiser dat sprake was van een escalatie van feiten en van een voorgeschiedenis, doet niet af aan de ernst van eisers gedraging. Het COa heeft terecht gesteld dat de voorgeschiedenis eisers gedraging niet rechtvaardigt en dat de gedraging niet gebagatelliseerd dient te worden.
4.2.
De rechtbank volgt eiser evenmin in het betoog dat hij als statushouder niet onder de doelgroep van de HTL valt, dan wel dat sprake is van een discriminatoire behandeling. Het COa heeft terecht gesteld dat statushouders, voor wat betreft het recht op opvang, gelijkgesteld zijn met asielzoekers, op grond van artikel 3, derde lid, onder c, van de Rva. Eiser heeft daarom recht op opvang, maar omdat hij terwijl hij nog niet is uitgestroomd de huisregels in het AZC heeft overtreden wordt hem nu tijdelijk opvang geboden in de HTL. Voor zover eiser gewezen heeft op de Kamerbrief van 18 december 2019 waarin als doelgroep asielzoekers staat vermeld, blijkt de rechtbank uit meer recente informatie dat het staande beleid is dat overlastgevende vreemdelingen in de HTL worden geplaatst. [5] Dit past ook bij de aangehaalde gelijkstelling als bedoeld in artikel 3, derde lid, onder c, van de Rva. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank, bezien in het verband van huisvesting, geen sprake van een verschillende behandeling van gelijke gevallen. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in de stellingen dat de HTL-plaatsing in strijd is met het Vluchtelingenverdrag of het non-discriminatie beginsel.
4.3.
De rechtbank stelt verder vast dat eiser niet heeft onderbouwd dat de medische zorg binnen de HTL niet voldoet. De enkele algemene stelling dat dit uit inspectierapporten volgt acht de rechtbank hiertoe onvoldoende. Ook de stelling dat er weinig perspectief bestaat over wanneer de HTL-plaatsing wordt beëindigd leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel, nu in de bijlage bij het plaatsingsbesluit is toegelicht wat de duur is (minimaal 5 en maximaal 13 weken).
5.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat het COa en de minister zich niet ten onrechte op het standpunt hebben gesteld dat er geen contra-indicatie bestaat voor de HTL-plaatsing en de vrijheidsbeperkende maatregel. Het COa heeft de verklaring van eiser dat hij een verstandelijk gehandicapte zoon heeft die van hem afhankelijk is, onvoldoende mogen achten. Daartoe heeft het COa kunnen betrekken dat GZA [6] heeft aangegeven dat er geen medische belemmering bestaat voor een HTL-plaatsing. De rechtbank volgt eiser niet in het betoog dat er niet serieus is geluisterd naar zijn verklaringen over zijn autistische zoon. Behalve dat eiser de medische klachten of de afhankelijkheid van zijn zoon niet met stukken heeft gestaafd, zijn eisers verklaringen in dit verband bij het opleggen van de maatregel door de minister betrokken. Ter zitting is aangegeven dat het COa als uitzondering eiser toestaat om zijn zoon met regelmaat, zonder toezicht, te bezoeken. De rechtbank volgt het COa in het standpunt dat dit niet betekent dat de noodzaak van de HTL-plaatsing niet langer bestaat, omdat het niet afdoet aan de impact van de gedraging. Ook is in de vrijheidsbeperkende maatregel betrokken dat eisers zoon bij zijn moeder kan verblijven. Door eiser is niet onderbouwd waarom dit ontoereikend is. Voor zover ter zitting is aangevoerd dat eisers zoon nu in een verzorgingscentrum is opgenomen, is dit niet met stukken onderbouwd. Bovendien is ter zitting ook aangegeven dat eisers zoon met zijn moeder in de noodopvang in Drachten verblijft. Het betoog slaagt daarom niet.
5.2.
De meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats heeft laatstelijk bij uitspraak van 16 februari 2024 geoordeeld dat in de HTL geen sprake is van vrijheidsontneming, omdat het de vreemdeling vrijstaat om de HTL voortijdig te verlaten. [7] In de stellingen van eiser ziet de rechtbank geen aanleiding om van dit oordeel af te wijken.

Conclusie en gevolgen

6. Gelet op het voorgaande slagen de beroepsgronden van eiser niet. De rechtbank is van oordeel dat het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel op goede gronden en deugdelijk gemotiveerd zijn genomen.
7. De beroepen zijn ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.De Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
2.De Vreemdelingenwet 2000.
3.Kamerstukken II 2019/2020, 19 637, nr. 2572.
4.Het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
5.Zie bijvoorbeeld de Kamerbrief van 10 november 2023, Kamerstukken II 2022/2023, 19637, nr. 3175, pagina 7.
6.GezondheidsZorg Asielzoekers.