ECLI:NL:RBDHA:2024:13799

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
C/09/647133 / FA RK 23-3262
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en rechtsmacht in internationale context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie. De vader, die in Nederland woont, verzocht om wijziging van een eerdere beschikking van de rechtbank Dordrecht uit 2011, waarin hij was verplicht om € 200,- per maand per kind te betalen voor zijn twee minderjarige kinderen, die sinds 2012 met hun moeder in Uruguay wonen. De moeder is niet verschenen in de procedure, ondanks dat zij correct was opgeroepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, omdat beide ouders de Nederlandse nationaliteit bezitten. De rechtbank heeft de alimentatie vastgesteld op € 97,- per maand per kind, met ingang van 22 oktober 2017, en heeft de vóór deze datum vervallen termijnen als verjaard verklaard. De rechtbank heeft ook het toepasselijke recht vastgesteld aan de hand van het Haagse Protocol van 2007, waarbij het recht van Uruguay van toepassing is, gezien de woonplaats van de kinderen en de moeder. De rechtbank heeft de alimentatie berekend op basis van het gemiddelde inkomen in Uruguay en heeft de alimentatieplichtige in staat gesteld om de alimentatie te betalen op basis van de lokale levensstandaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 23-3262
Zaaknummer: C/09/647133
Datum beschikking: 27 juni 2024

Gezag, omgang en kinderalimentatie

Beschikking op het op 4 mei 2023 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.S. Özsaran te Groningen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw,
blijkens de Registratie Niet Ingezetenen (RNI) per 7 oktober 2014 wonende te Uruguay.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • de brief van 26 juni 2023, met bijlage, van de man;
  • het bericht van 24 juli 2023 van de man;
  • de brief van 17 mei 2024, tevens houdende wijziging van het verzoek, met bijlagen, van de man.
De vrouw heeft geen woon- of verblijfplaats in Nederland. Zij is, hoewel daartoe correct opgeroepen, niet in de procedure verschenen.

Feiten

  • Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad van 2005 tot en met 2010.
  • Zij zijn de ouders van de volgende nog minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2006 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2008 te [geboorteplaats] .
  • De vrouw is van rechtswege met het eenhoofdig gezag over de kinderen belast.
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven sinds 2012 met de vrouw in Uruguay.
  • Bij (verstek)beschikking van de rechtbank Dordrecht van 21 december 2011 is bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 1 januari 2011 ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een kinderalimentatie moet betalen van € 200,- per maand per kind, geïndexeerd per 1 januari 2024: € 265,08 per maand per kind.
  • De man, de vrouw en de kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit.

Verzoek

Het verzoek van de man strekt ertoe, na wijziging op 17 mei 2024:
  • de beschikking van 21 december 2011 van de rechtbank Dordrecht te wijzigen met ingang van 1 januari 2011 en de kinderalimentatie op nihil te bepalen dan wel op
  • de man te belasten met het (gezamenlijk) gezag over de kinderen;
  • een omgangs- c.q. zorgregeling te bepalen waarbij de man gerechtigd is de kinderen eenmaal per jaar in Nederland te ontvangen, waarbij wordt bepaald dat indien de kinderen in de periode juni tot en met juli komen de duur twee weken zal zijn en indien zij in de periode december tot en met februari komen de duur drie weken zal zijn, en tevens te bepalen dat de vrouw de kinderen brengt, althans in ieder geval de kosten voor vervoer van de heenreis van de kinderen draagt en de man de kinderen terugbrengt, althans in ieder geval de kosten voor de terugreis van de kinderen draagt;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Beoordeling

Gezag en omgang
Het feit dat de vrouw niet in de procedure is verschenen heeft de man op de zitting doen besluiten de verzoeken aangaande het gezag en een omgangsregeling in te trekken. De rechtbank hoeft hierover dus niet(s) meer te beslissen.
De man heeft zijn besluit aldus toegelicht dat hij onderkent dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft aangezien beide kinderen al meer dan tien jaar in Uruguay wonen. Hij had echter ten tijde van het indienen van het verzoek de hoop – naar nu blijkt tevergeefs – dat de vrouw in de procedure zou verschijnen en dat partijen met elkaar in overleg hadden kunnen gaan over de belangen van de kinderen.

Kinderalimentatie

Rechtsmacht
Omdat sprake is van een zaak met een internationaal karakter, zal de rechtbank ambtshalve moeten toetsen of zij bevoegd is kennis te nemen van het verzoek.
De bevoegdheid van de Nederlandse rechter moet in dit geval worden beoordeeld aan de hand van de Verordening (EG) nr. 4/2009 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijk recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (hierna: Ali-Vo).
Nu geen enkel gerecht van een lidstaat op grond van de artikelen 3, 4 en 5 van voornoemde Ali-Vo bevoegd is en beide partijen de Nederlandse nationaliteit bezitten, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het verzoek tot wijziging van de beschikking van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Het (gewijzigde) verzoek van de man luidt de beschikking van de rechtbank Dordrecht te wijzigen met ingang van 1 januari 2011 en de kinderalimentatie op nihil te bepalen dan wel op € 92,50 per maand.
De man heeft op de zitting een beroep gedaan op verjaring van de vervallen kinder-alimentatietermijnen op grond van artikel 3:324, lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Artikel 3:324 BW luidt – voor zover in deze van belang – als volgt:
Lid 1. De bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een rechterlijke of arbitrale uitspraak verjaart door verloop van twintig jaren na de aanvang van de dag, volgende op die van de uitspraak, of, indien voor tenuitvoerlegging daarvan vereisten zijn gesteld waarvan de vervulling niet afhankelijk is van de wil van degene die de uitspraak heeft verkregen, na de aanvang van de dag, volgende op die waarop deze vereisten zijn vervuld.
Lid 3. De verjaringstermijn bedraagt vijf jaren voor wat betreft hetgeen ingevolge de uitspraak bij het jaar of kortere termijn moet worden betaald.
De rechtbank overweegt dat in lid 3 op de op grond van lid 1 in het algemeen geldende termijn van twintig jaren een uitzondering wordt gemaakt voor het geval dat een uitspraak strekt tot betalingen bij het jaar, of een kortere termijn, zoals in onderhavige zaak de maandelijkse kinderalimentatietermijnen. In dergelijke gevallen dreigt enerzijds voor de alimentatieplichtige het gevaar dat bij niet-betaling deze bedragen tot onredelijke hoogte zullen oplopen. Anderzijds mag van de alimentatiegerechtigde worden verwacht dat hij binnen redelijke tijd overgaat tot ten minste betekening van de kinderalimentatiebeschikking en schriftelijke aanmaning, welke handelingen beide op grond van artikel 3:325, lid 2, onderdeel a BW stuitende werking hebben.
De man heeft (onweersproken) aangevoerd dat voornoemde beschikking van 21 december 2011 nimmer aan hem is betekend en dat hij ook geen schriftelijke aanmaning heeft ontvangen tot de ontvangst van de brief van het LBIO van 25 oktober 2022.
De rechtbank merkt die brief van het LBIO aan als een ‘stuitingshandeling’ in de zin van voornoemd artikel 3:325 BW. Dit betekent dat alleen de na 22 oktober 2017 vervallen kinderalimentatietermijnen nog opeisbaar zijn en dat alle termijnen die vóór die datum zijn vervallen, verjaard zijn.
In het hiernavolgende zal de rechtbank de datum van 22 oktober 2017 tot uitgangspunt nemen bij de beoordeling van de vraag welk bedrag de man per die datum aan kinderalimentatie voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zou moeten betalen, aangezien duidelijk is dat er zich sinds 2011 diverse gewijzigde omstandigheden hebben voorgedaan. De vrouw is met de kinderen in 2012 verhuisd naar Uruguay en de man is op [geboortedatum 3] 2017 (geboorte [minderjarige 3] ) voor de derde keer en op [geboortedatum 4] 2023 (geboorte [minderjarige 4] ) voor de vierde keer vader geworden.
Vaststelling toepasselijk recht aan de hand van het Haagse Protocol van 2007
Op het verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, het recht van Uruguay toepassen, aangezien de vrouw en de kinderen in 2017 hun gewone verblijfplaats hadden in Uruguay.
De rechtbank stelt voorop dat de vrouw volledig op hoogte is van onderhavige procedure, maar dat zij er kennelijk voor heeft gekozen om geen verweer te voeren. De rechtbank heeft immers alle processtukken ter kennisneming van de vrouw gebracht: door middel van advertenties in de Staatscourant van 8 augustus 2023 (nr. 22489) respectievelijk 25 maart 2024 (nr. 10427); per (aangetekende) brieven en haar e-mailadres [e-mail adres] . Ook de overgelegde correspondentie tussen de man en het LBIO (productie 10) biedt voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de vrouw bekend is met de procedure. Het LBIO onderhoudt contact met de vrouw en de vrouw heeft blijkens deze correspondentie te kennen gegeven dat het LBIO de inning niet mag opschorten in afwachting van beschikking van de rechtbank in onderhavige procedure.
Wat betreft het alimentatierechtsysteem in Uruguay is de rechtbank weinig bekend.
De volgende bronnen hebben de rechtbank bereikt en zijn ook door de rechtbank geraadpleegd:
Bergmann en Ferid, Hoofdstuk 8 ‘Onderhoud’ van het Burgerlijk Wetboek van Uruguay, artikelen 45–64’; en de sites ‘www.apu.uy/noticias/cuanto-le-corresponde-de-pension-alimenticia-un-hijo’; ‘www.sospapa.com/juridicos_pension.html’ en
‘guruguay.com/nl/wat-is-het-gemiddelde-salaris-in-uruguay/’.
Hoewel in de vertaalde teksten van beide sites wordt gerept over ‘vermogen’ begrijpt de rechtbank, mede gelet op wat op de zitting is besproken, dat hiermee ‘inkomen’ wordt bedoeld. De sites vermelden dat rechters in Uruguay in de praktijk kinderalimentatie vaststellen door middel van percentages die worden ingehouden op het inkomen van de alimentatieplichtige. De site ‘www.sospapa.com/juridicos_pension.html’ vermeldt voor twee kinderen een percentage van 30% en de site ‘www.apu.uy/noticias/cuanto-le-corresponde-de-pension-alimenticia-un-hijo’ een percentage tussen 20% en 25%.
Omdat deze percentages afwijken, vindt de rechtbank het redelijk om deze te middelen op 25% [(20 + 25 + 30) : 3].
Nu de rechtbank het alimentatierechtsysteem van Uruguay zal toepassen, neemt de rechtbank het standpunt van de man over dat in deze zaak moet worden gekeken naar ‘gebruikelijke’ inkomens in Uruguay en niet naar zijn inkomen in Nederland, aangezien de levensstandaard tussen beide landen behoorlijk verschillen.
Onder verwijzing naar de site ‘guruguay.com/nl/wat-is-het-gemiddelde-salaris-in-uruguay/’ en de daarin genoemde tabellen heeft de man bepleit dat gekeken moet worden naar het gemiddelde inkomen in Uruguay (buiten Montevideo, aangezien de vrouw circa 40 kilometer buiten Montevideo woont).
Omdat de rechtbank niet kan vaststellen of de woonplaats van de vrouw al dan niet onder Montevideo valt dan wel onder de rest van Uruguay, vindt de rechtbank het reëel om (naast het in de eerste tabel op voornoemde site genoemde gemiddelde inkomen per hoofd van de bevolking in de rest van Uruguay van $ 671,-) ook te kijken naar het inkomen van de vrouw (in Uruguay) om vervolgens beide bedragen te middelen. Het inkomen van de vrouw kan echter niet worden vastgesteld, nu zij niet in de procedure is verschenen. Omdat de man op de zitting heeft aangegeven dat [minderjarige 1] (naar de rechtbank begrijpt in 2023) zou hebben gezegd dat het salaris van de vrouw ongeveer tweemaal zoveel is als de kinderalimentatie en de kinderalimentatie per januari 2023 afgerond totaal € 500,- bedroeg, rekent de rechtbank met een fictief inkomen aan de zijde van de vrouw van € 1.000,- per maand. Rekening houdend met de gemiddelde koers in 2023 van Euro-US Dollar (€ 1,00 = $ 1,0821) berekent de rechtbank het fictieve inkomen van de vrouw $ 1.082,- per maand.
Uitgaande van een gemiddelde van voormelde genoemde inkomens van $ 876,- [(671 + 1.082) : 2] en uitgaande van een percentage van 25% voor twee kinderen, berekent de rechtbank de kinderalimentatie op afgerond $ 219,- per maand voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] samen.
Rekening houdend met de gemiddelde koers in 2017 van US Dollar-Euro stelt de rechtbank de door de man te betalen kinderalimentatie met ingang van 22 oktober 2017 vast op afgerond € 194,- per maand [($ 1,00 = € 0,886] ofwel op € 97,- per maand per kind.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

Beslissing

De rechtbank – met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank Dordrecht van 21 december 2011 –:
bepaalt de door de man met ingang van 22 oktober 2017 te betalen alimentatie voor de minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2006 te [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2008 te [geboorteplaats]
op € 97, - per maand per kind, vanaf vandaag telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
stelt vast dat de vóór 22 oktober 2017 vervallen kinderalimentatietermijnen zijn verjaard en derhalve niet meer opeisbaar zijn;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.S.F. de Nijs, rechter tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. P.W.M. Jans als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 27 juni 2024.