In deze zaak heeft eiser op 5 februari 2024 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 16 oktober 2022 was ingediend. De minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft op 25 maart 2024 de asielaanvraag van eiser alsnog ingewilligd. Ondanks deze inwilliging heeft eiser het beroep gehandhaafd en verzocht om een proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag, kennelijk niet-ontvankelijk is. Dit is gebaseerd op het feit dat de inwilliging van de aanvraag aan het beroep tegemoet is gekomen, waardoor eiser geen procesbelang meer heeft. De rechtbank heeft echter ook overwogen dat eiser terecht beroep heeft ingesteld vanwege het niet tijdig beslissen, en heeft daarom de minister veroordeeld in de proceskosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn vastgesteld op € 437,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij de rechtbank de wegingsfactor 'licht' heeft toegepast, aangezien het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit.
De uitspraak is gedaan op 28 augustus 2024 door rechter M.L. Weerkamp, in aanwezigheid van griffier S.A. Sewratan, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de bekendmaking van de uitspraak een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.