ECLI:NL:RBDHA:2024:1397

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
NL24.1486
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van Cubaanse eiser wegens onvoldoende onderbouwing van militaire verplichtingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Cubaanse eiser tegen de afwijzing van zijn opvolgende asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die op 25 oktober 2021 een nieuwe aanvraag indiende, had eerder al een asielaanvraag ingediend die op 4 mei 2020 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep op 2 februari 2024, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de staatssecretaris aanwezig zijn.

De staatssecretaris had de opvolgende asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, met het argument dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Cuba gedwongen zou worden tot militaire activiteiten. Eiser stelt dat hij vreest voor de Cubaanse autoriteiten omdat hij niet heeft voldaan aan zijn militaire dienstplicht. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de asielaanvraag ongegrond is, omdat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn vrees voor vervolging.

De rechtbank wijst erop dat de eerder afgewezen asielaanvraag en de bevestiging daarvan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State nog steeds van toepassing zijn. Eiser heeft documenten overgelegd die zijn relaas zouden ondersteunen, maar de rechtbank oordeelt dat deze documenten niet overtuigend zijn en niet aantonen dat hij daadwerkelijk risico loopt bij terugkeer naar Cuba. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen asielvergunning krijgt en ook geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.1486

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.E.M. Jacquemard),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. A.N. Sap).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de opvolgende asielaanvraag van eiser. Eiser is van Cubaanse nationaliteit en is geboren op [datum]. Hij heeft op 25 oktober 2021 een opvolgende asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 10 januari 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft eerder, op 30 augustus 2018, een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Bij besluit van 4 mei 2020 is de aanvraag door de staatssecretaris afgewezen als ongegrond. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 21 augustus 2020 (NL20.11648), is het beroep ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft op 14 december 2020 deze uitspraak bevestigd.
2.1.
Op 8 september 2021 heeft eiser opnieuw een aanvraag asiel ingediend. Op 14 september 2021 heeft de staatssecretaris het voornemen uitgebracht om eisers asielaanvraag buiten behandeling te stellen. Op 22 september 2021 heeft de staatssecretaris de aanvraag buiten behandelingstelling. Hiertegen is zover bekend geen beroep ingesteld.
2.2.
Op 25 oktober 2021 heeft eiser de onderhavige opvolgende asielaanvraag ingediend.
Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft verklaard dat hij niet heeft voldaan aan oproepen voor de militaire dienstplicht en de reservedienstplicht in Cuba. Daartoe heeft eiser verklaard dat hij geen dienstplicht wil vervullen, omdat hij niet eens is met het systeem, dan wel regime in Cuba. Eiser vreest bij terugkeer dan ook voor de Cubaanse autoriteiten. Eiser heeft verschillende documenten overgelegd om zijn asielrelaas te onderbouwen, namelijk een bewijs van actualisering van 16 oktober 2021, een bewijs van actualisering van 21 november 2019 en een verklaring aangaande militaire registratie van 5 oktober 2021.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • principiële bezwaren tegen de dienstplicht, omdat eiser het niet eens is met het regime en geen wapens wil gebruiken;
  • de problemen vanwege militaire verplichtingen;
  • de situatie voor reservisten is verslechterd sinds de machtsovername door Miguel Diaz Canal.
De staatssecretaris stelt zich hierover op het standpunt dat relevant element 1 geloofwaardig is. Relevant element 2 is ook geloofwaardig. Relevante elementen 3 en 4 zijn ongeloofwaardig geacht. Volgens de staatssecretaris heeft eiser op geen enkele manier onderbouwt dat hij problemen zou hebben vanwege militaire verplichtingen. Verder is niet gebleken dat er sprake is van een verslechterde situatie voor reservisten. De staatssecretaris concludeert daarom dat de asielaanvraag moet worden afgewezen als kennelijk ongegrond.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de opvolgende asielaanvraag van eiser terecht ongegrond heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Verwijzing naar de zienswijze
7. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiser in beroep dat hetgeen namens hem in de zienswijze is opgenomen als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank op dient in te gaan. De staatssecretaris is in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op de zienswijze van eiser. Voor zover eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de staatssecretaris op de zienswijze volgens hem niet juist of niet toereikend is, zal de rechtbank zich hierna uitsluitend richten op wat eiser in beroep heeft aangevoerd.
Vaststelling van de elementen
8. Eiser stelt zich op het standpunt dat de staatssecretaris niet alle relevante elementen heeft benoemd. Ten onrechte is eisers politieke overtuiging niet als apart relevant element genoemd, maar alleen meegenomen in het kader van zijn bezwaren om te dienen in het Cubaanse leger. Eiser heeft grote politieke bezwaren tegen het regime en het politieke systeem in Cuba. Volgens eiser gaan zijn bezwaren verder dan enkel de bezwaren tegen de dienstplicht. Hij is het, los van de dienstplicht, niet eens met het systeem en het regime in Cuba.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat het betoog van eiser niet kan slagen. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de politiek overtuiging van eiser niet als zelfstandig relevant element behoeft te worden aangemerkt. Eiser heeft van meet af aan het feit dat hij het niet eens is met het regime en het politiek systeem benoemd als reden voor het feit dat hij geen deel wenst te nemen aan het Cubaanse leger. De staatssecretaris heeft deze overtuiging dan ook terecht getoetst in dat kader en zodoende wel meegewogen in zijn oordeel ten aanzien van de geloofwaardigheid van het relaas. Daarbij is van belang dat eiser niet heeft verklaard dat hij op basis van zijn van levensovertuiging en leefstijl andere problemen heeft ondervonden dan die in het kader van zijn militaire verplichtingen. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris terecht geen aanleiding heeft gezien om eisers bezwaren tegen het systeem en regime in Cuba als zelfstandig relevant element te benoemen.
Problemen vanwege militaire verplichtingen
9. Eiser stelt dat element 3 ten onrechte ongeloofwaardig is bevonden. Hij voert kortgezegd aan dat de overgelegde documenten zijn relaas en de gestelde problemen vanwege de militaire verplichtingen in Cuba wel degelijk ondersteunen. Hij verwijst daarbij naar het overgelegde bewijs van actualisering (constancia de actualización) van 16 oktober 2021, het bewijs van actualisering (constancia de actualización) van 21 november 2019 en een verklaring aangaande militaire registratie van 5 oktober 2021 (certificación sobre el registro).
9.1.
De rechtbank overweegt allereerst dat het asielrelaas van eiser dat hij zich aan de militaire dienstplicht zou hebben onttrokken en problemen van de zijde van de Cubaanse autoriteiten kon verwachten reeds eerder ongeloofwaardig is bevonden. Dit oordeel is in rechte komen vast te staan door de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2020. De vraag is of de thans overgelegde documenten moeten leiden tot een andere beoordeling.
9.2
De rechtbank volgt de staatssecretaris in zijn standpunt dat ook nu niet aannemelijk is dat eiser wordt gedwongen tot het verrichten van militaire activiteiten bij terugkeer naar Cuba. Met de bij de aanvraag overgelegde vertaling van de documenten met als titel ‘constancia de actualización’ voert eiser weliswaar aan dat het gaat om oproepingen, dan wel een dagvaardingen, om te verschijnen voor de Militaire Raad, maar uit recentere ook door eiser zelf overgelegde vertalingen van een beëdigd tolk blijkt dat het gaat om ‘bewijzen van actualisering’. Eisers verklaring dat het oproepingen zijn voor een gedwongen deelname aan militaire activiteiten heeft de staatssecretaris dan ook niet behoeven te volgen. Zoals de staatssecretaris terecht overweegt, volgt uit de overgelegde stukken op geen enkele wijze dat het hier gaat om een oproeping voor gedwongen deelname aan militaire activiteiten. Uit de stukken blijkt dat eiser is ingedeeld bij de Brigada de producción y defensa. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit verwezen naar de Cubaanse wetgeving waaruit volgt dat deze brigade bestaat uit burgers die vrijwillig de wens hebben geuit om deel te nemen aan productie- en defensieactiviteiten tijdens uitzonderlijke situaties. [1] Uit de zogenaamde bewijzen van actualisering blijkt dan ook niet dat eiser zich moet melden of wordt gezocht.
Ook uit de zogenaamde verklaring aangaande militaire registratie volgt niet dat eiser zich moet melden of dat hij wordt gezocht. Uit de vertaling blijkt enkel dat eiser is overgeplaatst naar de reservisten vanwege zijn leeftijd. Ook worden er geen consequenties genoemd in de documenten in het geval eiser niet zou reageren op oproepen voor de reservistendienst. Gelet hierop kunnen de overgelegde documenten het relaas niet alsnog geloofwaardig maken.
Inreisverbod
10. Ten aanzien van eisers beroepsgrond gericht tegen het inreisverbod heeft de gemachtigde van eiser op de zitting aangegeven dat de beroepsgrond niet langer wordt gehandhaafd, omdat het inreisverbod niet in het onderhavige besluit is opgelegd. Nu het inreisverbod is opgelegd in het besluit van 10 januari 2023 tot afwijzing van de aanvraag ‘gezinsvorming bij echtgenote’ en de gemachtigde heeft aangegeven dat de beroepsgronden tegen het inreisverbod zullen worden meegenomen in de procedure gericht tegen die afwijzing, zal de rechtbank dan ook niet inhoudelijk op deze beroepsgrond ingaan.

Conclusie en gevolgen

11. De staatssecretaris heeft het relaas van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht en zijn asielaanvraag niet ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen asielvergunning krijgt. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van
A. Hoekstra-Verbeek, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Juriscuba, Ley No. 75 DE LA DEFENSA NACIONA, 2015, articulo 62.