ECLI:NL:RBDHA:2024:14108

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
NL24.33505
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige maatregel van bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 september 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De maatregel was opgelegd door de minister van Justitie en Veiligheid op 25 augustus 2024, maar de rechtbank oordeelde dat deze maatregel onrechtmatig was opgelegd. De eiser had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moest worden aangemerkt. Tijdens de zitting was de eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet correct was opgelegd, omdat er geen model M113 was opgemaakt, wat een vereiste is voor de opheffing van de maatregel. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring vanaf het moment van opleggen onrechtmatig was en beval de minister om deze op te heffen. Tevens werd de minister veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.130,- aan de eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming en tot het vergoeden van de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.750,00. De uitspraak werd bekendgemaakt op rechtspraak.nl en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.33505
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. F. Boone),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: S. Kowsari).

Procesverloop

Bij besluit van 25 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd (maatregel 1).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 4 september 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Benkrita. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1997] .
2. Maatregel 1 is opgelegd op 25 augustus 2024, om 11:35 uur. Vervolgens is op dezelfde dag om 17:05 uur een maatregel op grond van artikel 59a van de Vw opgelegd (maatregel 2). De minister stelt dat maatregel 1 is opgeheven, omdat deze is opgelegd op de onjuiste grondslag omdat er concrete aanknopingspunten waren voor toepassing van de Dublinverordening.
3. Eiser voert aan dat maatregel 1 niet is opgeheven omdat er geen model M113 is opgemaakt. Volgens eiser loopt de maatregel nog steeds door.
4. De minister heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat maatregel 1 is opgeheven. Er is een nieuwe maatregel opgelegd, en in het proces-verbaal van gehoor van 25 augustus 2024 is vermeld dat maatregel 1 onrechtmatig is en wordt opgeheven. De minister wijst op een dossierstuk, opgemaakt op 25 augustus 2024, waarin wordt
aangegeven dat er een fout is gemaakt bij de oplegging van de maatregel en dat die zal worden omgezet naar de maatregel als bedoeld in artikel 59a van de Vw. Uit dit samenstel van informatie kan volgens de minister worden afgeleid dat de eerste maatregel is opgeheven.
5. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat maatregel 1 van aanvang af onrechtmatig is, omdat deze is opgelegd op de onjuiste grondslag. Er waren ook ten tijde van de oplegging van de maatregel 1 aanknopingspunten voor toepassing van de Dublinverordening en in dat geval prevaleert de grondslag van artikel 59a van de Vw. De rechtbank ziet zich nu voor de vraag gesteld of maatregel 1 daadwerkelijk is opgeheven, of dat deze nog voortduurt.
6. In de Vreemdelingencirculaire 2000, hoofdstuk A5/6.14 is onder meer het volgende vermeld:

Als er geen grond voor bewaring meer is, moet de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV de bewaring opheffen. Hij maakt daarvoor gebruik van het model M113.
Van model M113 moet altijd:

het origineel van dit formulier in het archief worden opgeborgen en een afschrift wordt aan de vreemdeling uitgereikt;

een kopie worden verzonden naar de IND en de DT&V;

samen met het verzoek om ontslag uit de justitiële inrichting (model M114) een kopie van het model M113 gezonden aan de directeur van de justitiële inrichting waarin de vreemdeling zich bevindt.”
7. De rechtbank leidt hieruit af dat de opmaak van een model M113 een constitutief vereiste is voor de opheffing van een maatregel van bewaring. De minister heeft ter zitting meegedeeld dat een dergelijk model niet is opgemaakt. Evenmin heeft de minister toegelicht waarom is afgeweken van zijn eigen beleidsregel. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat de maatregel 1 nog voortduurt.
8. Nu niet in geschil is dat de maatregel onrechtmatig is opgelegd, ziet de rechtbank aanleiding voor het oordeel dat de maatregel vanaf de oplegging ervan onrechtmatig is en om de minister te bevelen om de maatregel op te heffen.
9. Eiser heeft voorts aangevoerd dat op 24 augustus 2024 sprake is geweest van een verkapte vreemdelingrechtelijke staandehouding. Eiser is pas na contact met de vreemdelingenpolitie strafrechtelijk aangehouden.
10. De minister heeft dit ter zitting betwist. De minister heeft tijdens de zitting een proces-verbaal van bevindingen geüpload in het dossier, waaruit volgt dat eiser in de trein is gecontroleerd en geen vervoersbewijs of id-bewijs kon laten zien.
11. Het is niet aan de bewaringsrechter om te oordelen over aanwending van andere dan vreemdelingrechtelijke bevoegdheden. Voor de vraag of de rechtbank bevoegd is om over deze staandehouding te oordelen, is van belang dat uit de relevante processen verbaal kan worden uitgesloten dat er sprake is van vreemdelingrechtelijke bevoegdheden.
12. In het proces-verbaal van bevindingen van 24 augustus 2024 is onder meer het volgende vermeld:
“Op zaterdag 24 augustus 2024, omstreeks 17:45 uur, ontvingen wij, verbalisanten, in uniform gekleed en rijdende in een opvallend surveillancevoertuig, luisterend naar het roepnummer [roepnummer] , door het Operationeel Centrum, gestuurd naar genoemde locatie. Alhier zou het personeel van vervoersbedrijf Arriva een persoon hebben aangetroffen zonder vervoersbewijs en zonder identiteitsbewijs of paspoort.
De persoon zou zich hebben bevonden in de trein, komende vanuit de richting Zwolle en gaande in de richting van Emmen.
Ter plaatse troffen wij de twee Arriva medewerkers en de betrokken persoon. Via de gebruikte vingerscanner kwamen we achter de identiteit van de persoon. Dit bleek te gaan om: [eiser] , geboren [1997] te [geboorteplaats] (Algerije). In de politiesystemen was zichtbaar dat [eiser] verwijderbaar was en dat er contact moest worden gezocht met de vreemdelingenpolitie. Na contact te hebben gezocht met de vreemdelingenpolitie, bleek dat zij graag verder wilden met het onderzoek waarop [eiser] is aangehouden terzake het niet voldoen aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden. Hierna is [eiser] overgebracht naar het bureau van de politie te Emmen.
Ter plaatse was een buitengewoon opsporingsambtenaar van de gemeente Emmen, welke de Arabische taal machtig was. Hij heeft aan [eiser] uitgelegd dat hij was aangehouden en werd overgebracht.”
13. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit dit proces-verbaal worden afgeleid dat eiser is aangehouden vanwege het aantreffen in het openbaar vervoer zonder in het bezit te zijn van een geldig vervoersbewijs of identiteitsdocument en dat dit de reden is geweest van de aanhouding. Dat tijdens de staandehouding en vóór de aanhouding contact is gezocht met de vreemdelingenpolitie, is geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van de aanwending van vreemdelingrechtelijke bevoegdheden, nu het de rechtbank ambtshalve bekend is dat het in dergelijke situaties gebruikelijk is dat de personalia en de verblijfsstatus van de staande gehouden persoon worden gecontroleerd.
14. Hoewel de rechtbank eiser moet nageven dat uit het proces-verbaal van aanhouding, noch uit het proces-verbaal van bevindingen niet duidelijk blijkt welke gedragingen van eiser ten grondslag worden gelegd aan de aanhouding wegens overtreding van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht, is zij wel oordeel dat tijdens de staandehouding en aanhouding van eiser geen sprake is van aanwending van vreemdelingrechtelijke bevoegdheden. Daarom is de rechtbank niet bevoegd om hierover te oordelen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
15. Gelet op wat de rechtbank onder 8 heeft geoordeeld, is het beroep gegrond en is de maatregel van bewaring vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig.
16. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 4 september 2024.
17. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 11 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 1 x € 130,- (verblijf politiecel) en 10 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.130,-.
18. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 4 september 2024;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.130,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt door publicatie op rechtspraak.nl op:
04 september 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.