In deze zaak heeft eiseres op 4 oktober 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 9 april 2024 heeft eiseres de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag. Vervolgens heeft zij op 30 april 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De minister heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft partijen geïnformeerd dat een zitting niet nodig is en hen gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Aangezien partijen geen zitting hebben aangevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder behandeling op een zitting. De rechtbank heeft overwogen dat volgens artikel 6:2 van de Awb het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Tevens is in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb bepaald dat een beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden voor de aanvraag van eiseres eindigde op 4 april 2024. Echter, de minister heeft de beslistermijn met negen maanden verlengd vanwege een groot aantal aanvragen. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat deze verlenging rechtsgeldig is. Hierdoor eindigt de beslistermijn op 4 januari 2025, wat betekent dat de ingebrekestelling van 9 april 2024 prematuur was. Het beroep voldoet daarom niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep niet-ontvankelijk is en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.