In deze zaak heeft eiseres, een asielzoekster, op 6 april 2023 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Op 11 april 2024 heeft zij de minister van Asiel en Migratie in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag. Vervolgens heeft eiseres op 1 mei 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De minister heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft partijen geïnformeerd dat zij geen zitting nodig achtte en heeft het onderzoek gesloten zonder een zitting te houden, omdat partijen daar niet om hadden gevraagd. De rechtbank heeft vervolgens de relevante wetgeving, waaronder de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), in overweging genomen. Volgens artikel 6:2 van de Awb wordt het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld met een besluit. Artikel 6:12 van de Awb stelt dat een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden voor de minister eindigde op 6 oktober 2023. Echter, de minister had de beslistermijn met negen maanden verlengd vanwege een groot aantal aanvragen. De rechtbank heeft eerder in een andere uitspraak geoordeeld dat deze verlenging rechtsgeldig was. Aangezien de beslistermijn eindigde op 6 juli 2024, was de ingebrekestelling van 11 april 2024 prematuur. Hierdoor voldeed het beroep niet aan de vereisten voor indienen van beroep tegen het niet tijdig beslissen.
De rechtbank heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.