ECLI:NL:RBDHA:2024:14199

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 augustus 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
NL24.29691
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht met betrekking tot vreemdelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met Marokkaanse nationaliteit. De minister van Migratie en Asiel had op 18 juli 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 5 augustus 2024 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is de zaak uitvoerig besproken.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat eiser's recht op rechtsbijstand niet is geschonden, ondanks de korte spreektijd met zijn gemachtigde. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft de zware gronden van de maatregel niet betwist, en de rechtbank heeft geconcludeerd dat deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn.

Daarnaast heeft de rechtbank de medische situatie van eiser in overweging genomen. Eiser heeft aangegeven dat detentie schadelijk is voor zijn gezondheid en dat hij suïcidale gedachten heeft geuit. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de minister voldoende zorg heeft besteed aan de medische situatie van eiser en dat de medische zorg in detentie gelijkwaardig is aan die in de vrije maatschappij. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, met de mogelijkheid voor eiser om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.29691
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. R.M. Boesjes),

en

de Minister van Migratie en Asiel, de minister (gemachtigde: S.H.F. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J. El Mourabit. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2003.
Recht op rechtsbijstand
2. Eiser stelt dat zijn recht op rechtsbijstand is geschonden door de gang van zaken in het detentiecentrum. De gemachtigde van eiser heeft hem op de vrijdag voorafgaand aan de zitting bezocht om de zaak door te spreken. Het duurde echter erg lang voordat eiser werd aangevoerd. Na een bespreking van 5 minuten werd eiser weer opgehaald omdat het spreekuur voorbij was. Hierdoor heeft hij zijn gemachtigde voorafgaand aan de zitting onvoldoende kunnen spreken.
3. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat eiser door de gang van zaken in het detentiecentrum (ernstig) in zijn belangen en recht op rechtsbijstand is geschaad. De rechtbank begrijpt dat de korte spreektijd niet prettig was voor eiser, maar ziet niet dat hij daardoor beperkt is geweest om zijn standpunt op de zitting naar voren te brengen. De rechtbank heeft eiser en zijn gemachtigde op de zitting nog de gelegenheid geboden voor nader onderling overleg, maar dit bleek niet nodig. De zaak is op de zitting verder uitgebreid besproken. Tenslotte kan eiser, zoals de minister ter zitting heeft aangegeven, desgewenst een klacht indienen bij de directeur van het detentiecentrum over het verloop van het spreekuur. De beroepsgrond slaagt niet.

Gronden van de maatregel van bewaring

4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser heeft de zware en lichte gronden van de maatregel niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de zware gronden onder 3a t/m 3e feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Deze gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
Medische situatie
6. Eiser stelt dat onvoldoende zorgvuldig is omgegaan met zijn medische gesteldheid. Eiser heeft veel medische klachten en detentie is niet goed voor zijn gezondheid, daarom moet de maatregel zo kort mogelijk duren. Eiser heeft drie dagen in een isoleercel gezeten omdat hij suïcidale gedachten uitte. Vanwege zijn psychische gesteldheid is het verblijf in detentie erg belastend voor eiser.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Bij het opleggen van de maatregel is aandacht besteed aan de psychische problematiek van eiser en de uitlatingen die hij heeft gedaan. In
de maatregel is overwogen dat de medische zorg binnen de detentie- en uitzetcentra gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. In het detentiecentrum is voldoende medische zorg beschikbaar. Over het gevaar voor suïcide is opgemerkt dat in detentie een extra beveiligde zorgafdeling aanwezig is. De isoleercel, waarover eiser op de zitting heeft verklaard dat hij daar drie dagen in heeft verbleven, vormt daar een onderdeel van. De rechtbank kan dit volgen en is van oordeel dat de minister de medische situatie van eiser voldoende bij het bestreden besluit heeft betrokken en voldoende zorgvuldig heeft gehandeld. Plaatsing in een isoleercel kan plaatsvinden in het belang van de eigen veiligheid van eiser en eiser is hier na drie dagen weer uit ontslagen. In de maatregel is de medische situatie voldoende afgewogen en gemotiveerd. Van detentieongeschiktheid van eiser is niet gebleken. De vertegenwoordiger van de minister heeft op zitting bevestigd dat de maatregel zo kort mogelijk dient te duren. Op 23 juli 2024 is er een laissez passer aanvraag voor eiser ingediend bij de Marokkaanse en bij de Algerijnse autoriteiten. Naar het oordeel van de rechtbank werkt de minister dan ook voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
8. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
12 augustus 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.