ECLI:NL:RBDHA:2024:14285

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
NL24.33896
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 september 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die de Ghanese nationaliteit heeft. De maatregel van bewaring was op 26 juni 2024 opgelegd door de minister van Asiel en Migratie, en eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was en het onderzoek op 4 september 2024 gesloten.

Eiser betoogde dat de minister onvoldoende voortvarend werkte aan zijn uitzetting, ondanks dat zijn identiteit en nationaliteit als geloofwaardig waren erkend. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de minister voldoende inspanningen heeft geleverd voor de uitzetting van eiser. Er zijn meerdere gesprekken gevoerd met de Ghanese autoriteiten en eiser heeft zelf geen stappen ondernomen om zijn terugkeer te faciliteren. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat het beroep ongegrond is.

De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.33896

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

v-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. H. Palanciyan),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 26 juni 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 4 september 2024 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Ghanese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1993.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag heeft gelegen, rechtmatig was. [2] Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, ter beoordeling of vanaf 10 juli 2024 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Uit zijn asielbeschikking van 6 januari 2023 blijkt immer dat zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig zijn geacht. Daarnaast werkt eiser volledig mee. Uit het voortgangsrapport van 29 augustus 2024 blijkt verder dat er een presentatie stond gepland, maar dat deze door verweerder is geannuleerd omdat eiser een zitting voor zijn eerste beroep moest bijwonen. Dit valt volgens eiser in het risicosfeer van verweerder. Volgens eiser zijn er dan ook geen relevante uitzettingshandelingen verricht.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. Sinds het sluiten van het onderzoek op 10 juli 2024, heeft verweerder drie keer gerappelleerd over de aanvraag van een lp [3] bij de Ghanese autoriteiten. Daarnaast heeft verweerder blijkens het voortgangsrapport vertrekgesprekken gevoerd met eiser op 2 juli, 26 juli en 21 augustus 2024. Uit het voortgangsrapport blijkt ook dat verweerder regelmatig contact heeft met de autoriteiten van Ghana om een presentatie te plannen. Het enkele feit dat de presentatie geen doorgang kon vinden en dat er nog geen nieuwe datum van een presentatie bekend is, is onvoldoende voor de stelling dat verweerder onvoldoende inspanningen verricht om afgifte van een lp mogelijk te maken. Verweerder werkt met deze uitzettingshandelingen voldoende voortvarend aan eisers uitzetting naar Ghana. Daar komt bij dat eiser zelf geen handelingen heeft verricht om zijn terugkeer naar Ghana te realiseren. Tijdens het vertrekgesprek van 21 augustus 2024 verklaarde eiser bovendien dat hij nooit zal meewerken aan zijn terugkeer naar Ghana, terwijl dat wel van hem verwacht mag worden. De beroepsgrond van eiser slaagt dan ook niet.
6. Tot slot leidt ook ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. [4]
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 4 september 2024 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, 12 juli 2024, ECLI:RBDHA:2024:11010, bevestigd in hoger beroep op 29 augustus 2024 (ABRvS, nr. 202404447/1/V3).
3.Laissez passer.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.