ECLI:NL:RBDHA:2024:14342

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
9 september 2024
Zaaknummer
09-282484-22 en 09-240224-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring zware mishandeling en openlijke geweldpleging door minderjarige verdachte

Op 5 september 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007, die beschuldigd werd van zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De zaak betreft twee incidenten: de eerste op 30 oktober 2022 in Leiden, waar de verdachte met een mes een slachtoffer, [naam 1], heeft gestoken, wat resulteerde in blijvende littekens in het gezicht van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat de zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte werd veroordeeld tot 150 dagen jeugddetentie, waarvan 104 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 60 uren.

Het tweede incident vond plaats op 8 september 2023 in Den Haag, waar de verdachte samen met anderen openlijk geweld pleegde tegen [naam 2] in een tram. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ook hiervoor schuldig was aan openlijke geweldpleging. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verstandelijke beperking en de impact van zijn daden op de slachtoffers. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder begeleiding door de jeugdreclassering en deelname aan een behandeling gericht op emotieregulatie.

De rechtbank wees ook schadevergoedingsvorderingen van beide slachtoffers toe, waarbij de verdachte verplicht werd om een bedrag van € 1.876,69 aan [naam 1] en € 980,91 aan [naam 2] te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de noodzaak van begeleiding om herhaling te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 09-282484-22 en 09-240224-23 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 5 september 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaken tegen de verdachte:
[verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum 1] 2007 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 22 augustus 2024.
De officier van justitie in deze zaak is mr. M.J.A. Grimmelikhuijsen en de advocaat van de verdachte is mr. P.J.W. de Water te Katwijk. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Dagvaarding I (09-282484-22)
hij op of omstreeks 30 oktober 2022 te Leiden aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een ontsierend litteken in zijn gezicht, heeft toegebracht door die [naam 1] meermalen met een mes, althans een scherp voorwerp, te steken in zijn wang en/of onder zijn lip, althans in zijn gezicht;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 oktober 2022 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [naam 1] meermalen heeft gestoken met een mes, althans een scherp voorwerp, in zijn wang, onder zijn lip, in de zijkant van zijn borstkas, in zijn arm en/of onder zijn sleutelbeen, althans in zijn gezicht en/of lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Dagvaarding II (09-240224-23)
1
hij op of omstreeks 8 september 2023 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 2] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [naam 2] meermalen (met kracht) heeft getrapt tegen zijn hoofd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 8 september 2023 te ’s-Gravenhage openlijk, te weten in een tram, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [naam 2] , door
- die [naam 2] meermalen te duwen,
- die [naam 2] meermalen te slaan tegen zijn hoofd en/of lichaam,
- die [naam 2] meermalen te trappen tegen zijn hoofd en/of lichaam,
- een stekende beweging met een afrokam, althans een lang, puntig en/of scherp voorwerp, in de richting van (het bovenlichaam van) die [naam 2] te maken, en/of
- dit incident op videobeelden vast te leggen en deze beelden te (laten) verspreiden op sociale media.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding I primair tenlastegelegde en het bij dagvaarding II onder 2 tenlastegelegde. Ten aanzien van het bij dagvaarding II onder 1 tenlastegelegde heeft de officier van justitie tot vrijspraak gerekwireerd.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte primair vrijspraak bepleit van het bij dagvaarding I primair en subsidiair tenlastegelegde. Volgens de raadsman is er wel voldoende wettig bewijs in het dossier dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, maar ontbreekt de overtuiging. Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat het letsel van het slachtoffer – wegens gebrek aan onderbouwing – niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. Volgens de raadsman kan daardoor slechts de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling worden bewezen.
De raadsman heeft met betrekking tot het bij dagvaarding II onder 1 tenlastegelegde eveneens vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het bij dagvaarding II onder 2 tenlastegelegde heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsman zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Ten aanzien van het bij dagvaarding I (09-282484-22) ten laste gelegde
De rechtbank is met betrekking tot het onder dagvaarding I primair ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2022326239, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 424).
De rechtbank heeft hierna de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
1. Het proces-verbaal van verhoor aangever [naam 1] , opgemaakt op 31 oktober 2022, voor zover inhoudende (p. 83-86):
Ik zag dat [verdachte] met zijn rechterhand uit zijn rechterbroekzak een zakmesje haalde. Ik zag dat hij hem openklapte. Ik zag dat hij met zijn rechterhand een stekende beweging naar mij maakte. Hij heeft mij toen als eerste in mijn linkerschouder net onder mijn sleutelbeen gestoken. Ik heb hem toen onderuit kunnen halen, kunnen vloeren en terwijl ik dat deed heeft hij mij ook in mijn zij gestoken. Hij heeft me nog een keer geprobeerd te steken dit was in mijn linker onderarm. De wond in mijn mond/lip heb ik waarschijnlijk opgelopen toen hij de eerste keer het mes uit mijn schouder trok. Bij het uit mijn schouder trekken van het mes is hij waarschijnlijk langs mijn mond gegaan met het lemmet waardoor hij me daar ook gesneden heeft.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, inclusief bijlagen, opgemaakt op 16 november 2022, voor zover inhoudende (p. 234-238):
Ik, verbalisant, vroeg aan slachtoffer [naam 1] naar zijn verwondingen. lk zag de volgende verwondingen:- Gezicht: bloedkorst onder de lip en linker wang;- Verwonding linkerzijde bij de rib ter hoogte van het hart;- Verwondingen linker onderarm en linker handrug;- Verwonding onder linker sleutelbeen.
3. Het geschrift, inhoudende medische informatie verkregen van drs. L.U.M. Corion, plastisch chirurg, opgemaakt op 8 augustus 2024, voor zover inhoudende (p. 56-60 bijlage bij vordering benadeelde partij van [naam 1] )
Polikliniek: eerste consult
Plastische chirurgie
Speciële anamnese
Huperytrofe litteken onder de lip
Plan: correctie onder lokaal
KV 30 min bij mij
DBC 503
Uitleg dat er een litteken blijft
Verslaglegging POK
Samenvatting POK Excideren hypertrofisch litteken onder de onderlip en primair gesloten C en HV 1 week
4. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , opgemaakt op 30 oktober 2022, voor zover inhoudende (p. 97-98):
Vandaag, zondag 30 oktober 2022 was ik samen met vrienden in Leiden. Ik zag dat [verdachte] op [naam 1] insloeg. Vervolgens zag ik dat [verdachte] met zijn rechterhand naar zijn rechterjaszak of broekriem/zak ging en een beweging maakte naar de schouder van [naam 1] . Ik hoorde [verdachte] zeggen "Ik heb je kanker hard gecheft". Het betekent dat hij hem keihard had gestoken. Toen dit gebeurd was zag ik dat [naam 1] bloedde aan zijn linker schouder aan de voorzijde.
5. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , opgemaakt op 1 november 2022, voor zover inhoudende (p. 99-100):
[verdachte] had zwarte kleding aan. Hij heeft donker kroeshaar en hij had een ski mask op.
6. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , opgemaakt op 3 november 2022, voor zover inhoudende (p. 180):
Ik draaide toen om en ik zag dat [naam 1] met [verdachte] aan het vechten was, 1 op 1. We hebben toen met zijn tweeën tegen 7 gevochten, ik hoorde toen in een keer heel hard achter mij: "ik heb je gedipt." ik keek toen achter me en zag [naam 1] helemaal wit wegtrekken en allemaal bloed enzo.
7. Het proces-verbaal van bevindingen (getuige [getuige 3] ), opgemaakt op 30 oktober 2022, voor zover inhoudende (p. 127)
Ik, verbalisant hoorde de getuige zeggen, dat hij een klein groepje jongeren in de richting van station 'de Vink' zag rennen en dat één persoon volgens hem opviel. (..) Ik hoorde de getuige zeggen dat hij een kleine getinte jongen zag, gekleed in het zwart met gezichtsbedekking. Ik hoorde de getuige zeggen, dat hij zag dat deze jongen zijn hand vasthield en dat deze bloedde. Ik hoorde de getuige zeggen, dat hij hoorde dat deze jongen riep dat er gestoken was.
8. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 31 oktober 2022, voor zover inhoudende (p. 28):
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , zag dat verdachte [verdachte] een lange, grijze broek met touwtjes droeg. Ik zag hierop dat [verdachte] onder deze broek nog meer korte broeken droeg. Ik hoorde dat [verdachte] zei dat er nog iets zat en zag hem met twee handen in een korte broek of zijn boxer voelen bij de broeksband boven zijn linkerbeen. Ik zag vervolgens dat hij een leeg foedraal uit zijn kleding haalde en deze aan mij overhandigde. Ik zag dat dit een foedraal was waar een mes in bewaard kon worden om de gebruiker zich te laten beschermen aan de scherpe snijkant(en) van het mes. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , heb de foedraal in beslag genomen en opgemeten. Ik heb de foedraal langs een meetlint gelegd en zag dat deze een lengte had van 10 centimeter.
3.3.1.1 Bewijsoverwegingen
Is de verdachte de dader of iemand anders?
Op 30 oktober 2022 heeft in Leiden een steekpartij plaatsgevonden, waarbij aangever [naam 1] (hierna: de aangever) een vijftal steekverwondingen heeft opgelopen, waaronder in zijn wang en onder zijn lip. De verdachte verklaart dat hij met de aangever heeft gevochten, maar ontkent dat hij degene is geweest die heeft gestoken. Volgens de verdachte is de aangever tijdens het gevecht door iemand anders gestoken, waarbij hij zelf ook is geraakt en een verwonding aan zijn hand heeft opgelopen.
De rechtbank komt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen tot het oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte degene is geweest die de aangever met een mes heeft gestoken. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Verklaringen van de aangever en de getuigen
De aangever heeft direct ter plaatse, en nogmaals in zijn verhoor op 31 oktober 2023, verklaard dat hij de dader kent en noemde daarbij de naam van de verdachte. De aangever zag de verdachte een zakmesje openklappen en een stekende beweging naar hem maken. Hij is vervolgens op verschillende plekken op zijn lichaam en in het gezicht met het mes geraakt. De verdachte zou tijdens het gevecht een bivakmuts hebben gedragen. In een latere verklaring verduidelijkt de aangever dat het gaat om een skimasker.
De verklaring van de aangever komt op essentiële punten overeen met de verklaringen die zijn afgelegd door getuige [getuige 1] . De getuige heeft direct ter plaatse verklaard dat hij naast de aangever stond en dat hij heeft gezien dat “ene [verdachte] ” het slachtoffer heeft neergestoken. Uit zijn getuigenverklaring, ook diezelfde avond afgelegd, blijkt dat hij de verdachte een beweging zag maken naar de schouder van de aangever. Daarbij hoorde hij de verdachte zeggen: “Ik heb je kanker hard gecheft”. In een latere verklaring geeft hij een signalement van de verdachte, waarbij hij aangeeft dat de verdachte een skimasker op had.
De verklaring van voornoemde getuige vindt steun in de verklaring van de getuige [getuige 2] . Hij heeft immers soortgelijke bewoordingen gehoord tijdens de vechtpartij tussen de verdachte en de aangever. Getuige [getuige 2] hoorde: “ik heb je gedipt”. De getuige keek toen achter zich en zag de aangever wit wegtrekken en allemaal bloed. Hij verklaart verder dat hij de aangever en de verdachte één op één met elkaar zag vechten en dat hij er niet iemand anders bij heeft zien komen.
De verklaring van de aangever en getuige [getuige 1] vinden verder steun in de verklaring van getuige [getuige 3] . Hij zag een groepje jongeren wegrennen in de richting van station De Vink. Eén persoon viel hem daarbij op: een kleine getinte jongen met gezichtsbedekking die zijn bloedende hand vasthield.
De verdachte heeft zelf verklaard dat hij na het incident samen met zijn vrienden in de richting van het station De Vink is gerend en dat hij tijdens het gevecht met de aangever aan zijn hand gewond is geraakt. De verdachte is, naast de aangever, de enige met letsel.
Ondersteuning objectieve bewijsmiddelen
Bovengenoemde verklaringen worden in voldoende mate ondersteund door objectieve bewijsmiddelen. Zo is tijdens de fouillering een leeg foedraal bij de verdachte aangetroffen. De rechtbank vindt de verklaring van de verdachte dat hij dat foedraal in de bosjes had gevonden en het moest bewaren voor iemand anders voor het draaien van joints onaannemelijk. Daar komt nog bij dat uit de camerabeelden van de Clara Vissersplaats van de desbetreffende avond blijkt dat een groep jongens in de richting van het station De Vink rent en dat er wordt gezegd: “gooi die mes weg”. De rechtbank gaat er op basis van de verklaring van de verdachte vanuit dat hij onderdeel van deze groep jongens was.
Alternatieve lezing van de verdachte
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdachte dat de aangever door iemand anders is gestoken. De alternatieve lezing van de verdachte vindt namelijk geen steun in het dossier. Uit het dossier blijkt dat de aangever tijdens het gehele incident met één persoon heeft gevochten. Geen van de getuigen heeft verklaard dat er nog fysiek contact is geweest tussen een andere persoon en de aangever nadat de verdachte en de aangever in gevecht waren geraakt. Door de getuigen wordt juist genoemd dat er sprake was van een één op één gevechtssituatie en dat meteen daarna de aangever bloedde.
Gelet op hetgeen uit de bewijsmiddelen volgt, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat de verdachte degene is geweest die op 30 oktober 2022 de aangever met een mes heeft gestoken en hem letsel heeft toegebracht.
Zwaar lichamelijk letsel?
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de verwonding kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kunnen als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van zwaar lichamelijk letsel, in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. In voorkomende gevallen kan in de beoordeling voorts worden betrokken of restschade aanwezig is, in het bijzonder in de vorm van één of meerdere littekens. Daarbij kunnen van belang zijn het uiterlijk en de ernst van het litteken en daarmee samenhangend de mate waarin dat litteken het lichaam ontsiert, en eventueel of in verband met dat litteken – langdurige – pijnklachten (hebben) bestaan.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat de aangever een steekwond in zijn wang en onder zijn lip heeft opgelopen als gevolg van het steekincident. De aangever is na het incident naar het ziekenhuis gebracht waar zijn verwondingen zijn gehecht. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij blijkt dat de aangever de littekens bij de plastisch chirurg heeft laten behandelen om deze minder zichtbaar te maken. Verder is gebleken dat hij van het ziekenhuis een doorverwijzing heeft gekregen om zijn littekens verder te laten behandelen. Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat medisch ingrijpen noodzakelijk is (geweest).
Verder stelt de rechtbank vast dat sprake is van restschade in de vorm van een blijvend en ontsierend litteken in het gezicht. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij blijkt dat de plastisch chirurg heeft aangegeven dat het litteken blijvend is. Daarbij overweegt de rechtbank dat het gaat om een litteken in het gezicht, waardoor de nog jonge aangever voor de rest van zijn leven herinnerd zal worden aan het incident.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank tot het oordeel komt dat het letsel kwalificeert als zwaar lichamelijk letsel.
Conclusie
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.3.2.
Ten aanzien van het bij dagvaarding II (09-240224-23) tenlastegelegde
3.3.2.1 Vrijspraak feit 1
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het onder feit 1 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
3.3.2.2 Gebruikte bewijsmiddelen feit 2
De rechtbank is met betrekking tot het onder feit 2 tenlastegelegde van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank zal voor het onder 2 ten laste gelegde feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023282141, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-West, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 251).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 22 augustus 2024;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] , opgemaakt op 12 september 2023 (p. 15-16);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 13 september 2023 (p. 26-35);
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 20 september 2023 (p. 239-240).
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
ten aanzien van dagvaarding I (09-282484-22)
hij op 30 oktober 2022 te Leiden aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een ontsierend litteken in zijn gezicht, heeft toegebracht door die [naam 1] met een mes te steken in zijn wang en onder zijn lip;
ten aanzien van dagvaarding II (09-240224-23)
hij op 8 september 2023 te ’s-Gravenhage openlijk, te weten in een tram, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [naam 2] , door
- die [naam 2] meermalen te duwen,
- die [naam 2] meermalen te slaan tegen zijn hoofd en lichaam,
- die [naam 2] meermalen te trappen tegen zijn hoofd en lichaam,
- een stekende beweging met een afrokam in de richting van (het bovenlichaam van) die [naam 2] te maken, en
- dit incident op videobeelden vast te leggen en deze beelden te (laten) verspreiden op sociale media.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straffen

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd daarvan een gedeelte van 134 dagen voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van drie jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en aangevuld door de jeugdreclassering. De officier van justitie heeft daarnaast een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 80 uren gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met het feit dat de verdachte jong, zwakbegaafd en een first offender is. De verdediging heeft verzocht om aan te sluiten bij het advies van de Raad.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee strafbare feiten.
De verdachte heeft zich op 30 oktober 2022 schuldig gemaakt aan een zware mishandeling, waarbij hij het slachtoffer tijdens een vechtpartij met een mes heeft gestoken. Het slachtoffer heeft als gevolg hiervan meerdere steekverwondingen opgelopen. Hieraan heeft hij meerdere littekens overgehouden, waaronder een blijvend litteken in zijn gezicht. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij blijkt dat het slachtoffer tot op de dag van vandaag hinder van het voorval en zijn littekens ondervindt. Naast het fysieke letsel, heeft het handelen van de verdachte een mentale impact op het slachtoffer en zijn familie gehad. Door zijn handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Ook kan dergelijk messengeweld op straat bijdragen aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving, in het bijzonder bij de aanwezige getuigen.
Daarnaast heeft de verdachte zich op 8 september 2023 schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging, waarbij hij het slachtoffer samen met een drietal anderen veelvuldig tegen het hoofd en lichaam heeft geslagen en getrapt. Ook heeft de verdachte met een afrokam in de richting van het slachtoffer gestoken. Dit alles heeft plaatsgevonden in een drukke tram, waardoor veel mensen ongewild getuige waren van het excessieve geweld dat is toegepast door de verdachte en zijn mededaders. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij blijkt dat het voorval een diepe impact op het slachtoffer heeft gemaakt. Hij denkt regelmatig terug aan de gebeurtenis en hij voelt zich niet meer veilig in de tram. Daar komt bij dat het incident is gefilmd en op social media is verspreid, wat het voor het slachtoffer extra vernederend heeft gemaakt. Het slachtoffer zal daardoor nog lange tijd geconfronteerd (kunnen) worden met hetgeen hem is overkomen. De verdachte heeft met zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dergelijk gedrag op zo’n openbare plek draagt bovendien bij aan gevoelens van onveiligheid en verontwaardiging bij degenen die daarvan getuige zijn en in de samenleving als geheel.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 16 juli 2024, waaruit is gebleken dat hij niet eerder is veroordeeld. Dit betekent dat het strafblad niet strafverzwarend werkt.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad van 19 augustus 2024 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige de heer M.J. van Dam ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat er veel risicofactoren rondom de verdachte worden gezien, waardoor het algemeen recidiverisico als hoog wordt ingeschat. De verdachte is een verstandelijk beperkte jongen die door zijn beperking meer moeite heeft dan anderen om dingen te begrijpen en toe te passen in zijn dagelijks handelen. Het ontbreekt de verdachte aan voldoende vaardigheden, ook als het gaat om zijn emotieregulatie. De verdachte kan boos worden en hierbij niet overzien wat de consequenties van agressief gedrag kunnen zijn, wat de kans op recidive vergroot. De Raad is van mening dat de verdachte gebaat is bij een duidelijk en strak kader en dagprogramma. Gezien de ernst van de delicten en het herhaaldelijk recidiveren, is een voorwaardelijke jeugddetentie nodig als stok achter de deur. Daarnaast moet de verdachte ervaren dat gewelddadig gedrag een consequentie heeft, waardoor een werkstraf in combinatie met de jeugdreclassering passend is. De Raad heeft een leerstraf overwogen, maar vindt dat de behandeling bij De Waag doorgang moet vinden en dat dit prevaleert. Daarom adviseert de Raad een volledig voorwaardelijke jeugddetentie. De deskundige heeft daaraan ter zitting toegevoegd dat het belangrijk is om op termijn te onderzoeken waar de boosheid van de verdachte vandaan komt. Daarin ligt voor hem een risico om opnieuw de fout in te gaan.
De deskundige J. Tonkes, werkzaam bij William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat het op dit moment goed gaat met de verdachte. Hij staat open voor hulp en hij heeft geen enkele afspraak bij De Waag verzuimd. De huidige kaders bieden de verdachte voldoende handvatten en sturing, waardoor zij geen meerwaarde ziet in een klinische behandeling. Daar komt nog bij dat in dergelijke instellingen jongeren verblijven met vergelijkbare problematiek. Daarin ligt een risico dat de verdachte negatief wordt beïnvloed. De verdachte heeft veel structuur nodig, waardoor een strak weekschema belangrijk is. Tijdens de schorsingen is gebleken dat de verdachte bij het wegvallen van een strak kader, snel afglijdt. Daarom wordt geadviseerd om als aanvullende bijzondere voorwaarde het meewerken en naleven van het weekschema op te nemen.
GZ-psycholoog C. van den Bergh heeft een Pro Justitia-rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 18 december 2023. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in. Bij de verdachte is sprake van een laagbegaafde intelligentie en een normoverschrijdende gedragsstoornis. De verdachte denkt en handelt daarin nog vooral vanuit een egocentrisch perspectief waarin zijn eigenbelang leidend is. Hij houdt daarin onvoldoende rekening met de gevolgen van zijn gedrag voor anderen.
Geadviseerd wordt om het onder dagvaarding I tenlastegelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Van de verdachte kon worden niet worden verwacht dat hij, eenmaal in een situatie waarin wordt gevochten, voldoende inzicht had om voor een andere strategie te kiezen. Bij het onder dagvaarding II tenlastegelegde heeft de verdachte vooral antisociaal en vanuit ‘macht’ gehandeld. In de proeftijd van de verdachte is veel met hem gesproken over gedragsalternatieven. Daarom wordt geadviseerd om dit ten laste legde feit wel volledig aan de verdachte toe te rekenen.
Het risico van de kans op recidive wordt, zonder interventies en toezicht daarop, hoog geschat. Risico’s bij de verdachte worden gezien in het ontbreken van probleembesef en probleeminzicht, het onderhandelen over regels en vrijheden, zijn impulsiviteit, hang naar sensatie en zijn coping met risicovolle conflicten. Vanuit zijn zwakbegaafdheid heeft hij herhaling en sturing nodig om nieuw gedrag aan te leren. Het inslijten van prosociaal gedrag waarbij hij ook leert om een kosten-baten afweging te maken en daarmee zijn frustraties en zijn agressie te reguleren, vraagt een driemilieusetting waarin voortdurend en gedurende een langere periode feedback wordt gegeven op gewenst gedrag.
Geadviseerd wordt om aan de verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met een proeftijd waarin hij zich moet houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, ook als dat inhoudt dat hij zich klinisch laat behandelen bij een instelling voor jongeren met gedragsproblemen en zwakbegaafdheid. Binnen de klinische behandeling wordt geadviseerd om de verdachte een (erkende) behandeling te laten volgen gericht op het leren reguleren van zijn emoties, met name zijn agressie. Ten aanzien van het bij dagvaarding I tenlastegelegde wordt daarbij nog geadviseerd om een contactverbod op te leggen met het slachtoffer.
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank volgt de conclusies van de GZ-psycholoog voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid en vindt de verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar ten aanzien van de bewezen verklaarde zware mishandeling (dagvaarding I).
Redelijke termijn
Bij het opleggen van een straf wordt ook bekeken of de zaak van een verdachte tijdig wordt afgedaan. Een verdachte heeft namelijk recht op berechting van zijn zaak binnen een redelijke termijn. De redelijke termijn waarbinnen een jeugdstrafzaak moet zijn afgedaan is zestien maanden. In de zaak met parketnummer 09-282484-22 is die termijn overschreden. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden, die deze overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigen, zodat de rechtbank hier in strafmatigende zin rekening mee zal houden.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen.
In de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen is als uitgangspunt vermeld dat voor een zware mishandeling met behulp van een wapen minimaal drie maanden jeugddetentie wordt opgelegd. Voor openlijk geweld tegen personen wordt als oriëntatiepunt 40 uur taakstraf aangehouden. Ten aanzien van de zware mishandeling weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee dat hij met een mes op straat loopt en dit mes vervolgens ogenschijnlijk gemakkelijk gebruikt bij een vechtpartij. De rechtbank acht bij het laatstgenoemde feit de aard en ernst van het geweld straf verhogend. De rechtbank weegt daarbij mee dat door de verdachte en zijn drie mededaders heftig geweld is gebruikt jegens het slachtoffer. Dat het letsel relatief meevalt, is niet aan hen te danken. Verder weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee dat het incident plaatsvond in een drukke tram waarbij veel omstanders aanwezig waren.
In het voordeel van de verdachte houdt de rechtbank ook rekening met het feit dat zijn voorlopige hechtenis sinds 18 oktober 2023 onder strenge voorwaarden is geschorst en dat hij zich tijdens deze (lange) periode redelijk aan zijn schorsende voorwaarden heeft gehouden.
Gezien de aard en ernst van de feiten kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie. De rechtbank is van oordeel dat het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie niet langer moet zijn dan de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.
Alles afwegend zal de rechtbank aan de verdachte een jeugddetentie opleggen van 150 dagen, met aftrek van de tijd die hij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Gelet op de zorgen en het recidiverisico vindt de rechtbank het belangrijk dat de verdachte door middel van bijzondere voorwaarden verder wordt geholpen door de jeugdreclassering. De rechtbank zal daarom 104 dagen van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren (gelet op artikel 77 lid 1 Sr) en de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad geadviseerd en aangevuld door de jeugdreclassering. Deze bijzondere voorwaarden zijn gericht op de voortzetting van de behandeling en begeleiding alsook op structuur en dagbesteding, zodat de verdachte de mogelijkheid krijgt om zich positief te (blijven) ontwikkelen en herhaling te voorkomen. Hoewel uit het Pro Justitia rapport blijkt dat een klinisch traject beter zou aansluiten bij de problematiek van de verdachte, gunt de rechtbank hem de kans om te laten zien dat hij de stijgende lijn in de thuissituatie kan blijven vasthouden. De verdachte is nu op de goede weg en het is van belang dat hij dit doorzet.
Tot slot ziet de rechtbank in de ernst van de feiten aanleiding om ook een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen. De rechtbank overweegt daartoe het van belang te vinden dat de verdachte de directe gevolgen van zijn handelen ondervindt door tijd te besteden aan het verrichten van onbetaalde arbeid. De rechtbank heeft bij de hoogte van de werkstraf rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte binnenkort met een opleiding begint, een bijbaan heeft en verschillende hulptrajecten moet doorlopen. De rechtbank acht een werkstraf voor de duur van 60 uren passend.
Dadelijke uitvoerbaarheidDe verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten een zware mishandeling en openlijke geweldpleging tegen personen.
Gelet op de ernst van de feiten en de rapporten omtrent zijn persoon, waaruit naar voren komt dat de verdachte behandeling nodig heeft, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan zonder inzet van passende hulp en begeleiding. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1.
De vordering van [naam 1] (dagvaarding I)
[naam 1] , ter zitting bijgestaan door mr. R.G. van der Laan, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van zijn schade een bedrag van € 6.126,69, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op € 126,69 aan materiële schade en € 6.000,- aan immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de materiële schade geconcludeerd tot toewijzing van de vordering. De officier van justitie is van mening dat de immateriële schade aan de hoge kant is. Voor de hoogte van deze schade heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de gevorderde immateriële schade dient te worden gematigd en aansluiting dient te worden gezocht bij hetgeen in vergelijkbare gevallen aan immateriële schade is toegewezen. Daarnaast is verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat de benadeelde partij ook een aandeel heeft gehad in de vechtpartij.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bij dagvaarding I primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht. De gevorderde materiële schade van € 126,69 voor het opvragen van de medische stukken is middels een factuur onderbouwd en niet betwist. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de materiële schade in zijn geheel kan worden toegewezen.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier voldoende blijkt dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden die het rechtstreekse gevolg is van het bij dagvaarding I primair bewezen verklaarde feit. Uit de toelichting op de vordering blijkt dat de zware mishandeling, waarbij de benadeelde partij met een mes is gestoken, een grote impact heeft gehad en dat hij ten gevolge daarvan geestelijk letsel heeft opgelopen. De benadeelde partij is nog jong en wordt door zijn littekens dagelijks herinnerd aan het incident.
De rechtbank is van oordeel dat het gevorderde bedrag van € 6.000,- hoger is dan doorgaans in vergelijkbare gevallen wordt toegewezen. De rechtbank houdt er rekening mee wat in min of meer vergelijkbare gevallen wordt toegewezen. De schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.750,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, met afwijzing van hetgeen aan hoofdsom meer is gevorderd.
Conclusie
De rechtbank zal derhalve de vordering ten laste van verdachte toewijzen tot een bedrag van € 1.876,69, bestaande uit € 126,69 aan materiële schade en € 1.750,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente vanaf 30 oktober 2022 ten laste van de verdachte toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade op die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering van de benadeelde partij deels wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bij dagvaarding I primair bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.876,69, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 oktober 2022 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [naam 1] . Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.
7.2.
De vordering van [naam 2] (dagvaarding II)
[naam 2] , ter zitting bijgestaan door O. Rambaran Mishre van Slachtofferhulp Nederland, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Ter zitting is de vordering gewijzigd. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van zijn schade een bedrag van € 980,91, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op € 45,91 aan materiële schade en € 935,- aan immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de gevorderde materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag moet worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het onduidelijk is welk schadebedrag aan de medeverdachten is opgelegd. Subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, is namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bij dagvaarding II onder 2 bewezen verklaarde feit. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering geheel kan worden toegewezen.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier voldoende blijkt dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden die het rechtstreekse gevolg is van het bij dagvaarding II onder 2 bewezen verklaarde feit. Uit de toelichting op de vordering blijkt dat het voorval tot op heden een diepe impact heeft op de benadeelde partij. Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter zitting, zal de rechtbank de vordering ten laste van de verdachte in zijn geheel toewijzen tot een bedrag van € 935,-.
Conclusie
De rechtbank zal derhalve de vordering ten laste van de verdachte toewijzen tot een bedrag van € 980,91, bestaande uit € 45,91 aan materiële schade en € 935,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente met ingang van 8 september 2023 ten laste van de verdachte toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade op die datum is ontstaan.
Hoofdelijk
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met anderen heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk.
Indien en voor zover de ander of anderen de benadeelde partij betaalt is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal
worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen
tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 980,91 vermeerderd met de wettelijke
rente daarover vanaf 8 september 2023 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan,
ten behoeve van het slachtoffer genaamd [naam 2] . Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen
(beslaglijst) genoemde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de rechthebbende.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de rechthebbende gelasten van de op de beslaglijst 1, 2, 3 en 4 genummerde voorwerpen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141 en 302 Sr.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding II (09-240224-23) onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I (09-282484-22) primair en bij dagvaarding II (09-240224-23) onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.4 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
ten aanzien van dagvaarding I(09-282484-22)
primair
zware mishandeling;
ten aanzien van dagvaarding I(09-240224-23)
feit 2
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straffen
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
150 (HONDERDVIJFTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie van
104 (HONDERDVIER) DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot
maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen
tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zolang deze
instelling dat noodzakelijk acht;
2. zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van De Waag of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven;
3. gedurende de proeftijd meewerkt aan de begeleiding van een coach vanuit Its4Sure of een soortgelijke instelling, en zich houdt aan de afspraken die daarbij met hem worden gemaakt;
4. gedurende de proeftijd onderwijs volgt of andere zinvolle en door de jeugdreclassering goedgekeurde dagbesteding heeft;
5. gedurende de proeftijd meewerkt aan het opstellen en het naleven van een weekschema, zolang de jeugdreclassering dat nodig acht;
6. gedurende de proeftijd meewerkt aan elke vorm van behandeling gericht op emotieregulatie, door de jeugdreclassering te bepalen en zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
7. gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect en ook niet via sociale media – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
- [naam 1] , geboren op, [geboortedatum 2] 2006,
zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen;
beveelt dat de bovengenoemde voorwaarden en het – op grond van artikel 77aa Sr – uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
60 (ZESTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
30 (DERTIG) DAGEN;
de vordering van de benadeelde partij [naam 1]
wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 1] , gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 1.876,69, bestaande uit € 126,69 aan materiële schade en € 1.750,- aan immateriële schade, en veroordeelt de verdachte dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 30 oktober 2022 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, te betalen aan [naam 1] ;
de vordering van de benadeelde partij [naam 2]
wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 2] geheel en hoofdelijk toe tot een bedrag van € 980,91, bestaande uit € 45,91 aan materiële schade en € 935,- aan immateriële schade, en veroordeelt de verdachte dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 8 september 2023 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, te betalen aan [naam 2] ;
de schadevergoedingsmaatregelen
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 1.876,69, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 oktober 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] ;
legt aan de verdachte op de hoofdelijke verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 980,91, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 september 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] ;
bepaalt de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen als de verdachte niet voldoet aan zijn betalingsverplichtingen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van de verschuldigde bedragen aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van de verschuldigde bedragen aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij [naam 2] , zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
de inbeslaggenomen goederen
gelast de teruggave aan de rechthebbenden van de op de beslaglijst onder 1, 2, 3 en 4 genoemde voorwerpen, te weten:
1. STK Trui slachtoffer
(Omschrijving: pl1500-2022326239-2854193)
2 1 STK Jas
(Omschrijving: pl1500-2022326239-2854194)
3 1 STK Schoenen
(Omschrijving: pl1500-2022326239-2854188, Balenciaga)
4 2 STK Broek
(Omschrijving: pl1500-2022326239-2854191)
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde inzake 09-282484-22.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S. van der Harg, kinderrechter, voorzitter,
mr. C.M. Koole, kinderrechter,
en mr. B. Sahebali, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van
mrs. E.D.C. Donker Ladrón de Guevara
en L.J. van Heel, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 september 2024.