6.3.Bewijsoverwegingen
Poging tot uitlokking van moord (feit 1)
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte heeft gepoogd om zijn volgers uit te lokken tot het plegen van moord op [aangever] . De rechtbank acht daartoe onder meer de volgende uitlatingen van de verdachte, die blijken uit de gebruikte bewijsmiddelen, van belang.
In de eerste plaats heeft de verdachte een toespraak gehouden tijdens een bijeenkomst met de naam ‘
Dood aan Holland Conferentie’.In de video, die op 16 april 2022 online is geplaatst op YouTube, is de volgende tekst zichtbaar:
“Blasphemous cartoon exhibition is the highest form of terrorism and [aangever] a filthy terrorist. O muslims ..! Stand up, protest and live with dignity”. De verdachte spreekt in zijn toespraak over de organisator van een cartoonwedstrijd en de persoon die de Profeet heeft beledigd. Gelet hierop is zonder meer duidelijk dat de verdachte het over [aangever] heeft. Tijdens deze bijeenkomst spreekt de verdachte in het Urdu. Volgens de beëdigde vertaling heeft de verdachte onder meer het volgende gezegd:
“De Koran zegt: degene die tegen de Profeet bluft, moet doodgaan. Wij volgen de Koran en zeggen: de mensen die de eer van de Profeet niet accepteren moeten doodgaan, en wij leven nog om de eer van de Profeet te beschermen”;
“Als de tijd er komt en jullie staan op tegen landverraders en tegen mensen die cartoons maken, dan heb jij veel beloningen in het hiernamaals, en deze daad is geliefd bij de Profeet zelf”;
“Maar ik heb toen gezegd, en dat zeg ik nu ook, dat degene die de eer van de Profeet zou aantasten, wordt onthoofd”.
In de tweede plaats heeft de verdachte meerdere berichten op Twitter geplaatst. In deze berichten staat in het Engels onder meer het volgende:
- “
“We, by keeping in view of all the derogatory acts of this culprit, pass the Islamic Verdicts that [aangever] deserves a capital punishment and his repentance (if any) is unacceptable”.
In de derde plaats heeft de verdachte tijdens een toespraak die door een onbekend gebleven persoon op Twitter is geplaatst en die tevens online is gezet op YouTube, het volgende gezegd, volgens een beëdigde vertaling vanuit het Urdu:
- “
“Die vervloekte persoon van onze tijd, [aangever] […]. Deze bijeenkomst van vandaag maakt duidelijk dat [aangever] , die spotprenten heeft gemaakt over mijn Profeet, die een tentoonstelling van de spotprenten heeft georganiseerd, en die op allerlei manieren mijn profeet heeft beledigd, tot de dood is veroordeeld. Deze fatwa wordt onherroepelijk.”
In deze derde uitlating gaat het om een ‘fatwa’, kort gezegd, een religieus vonnis.
De verdachte heeft in alle drie de uitlatingen in niet mis te verstane bewoordingen duidelijk gemaakt dat [aangever] volgens hem moet worden gedood.
De verdachte is de oprichter en geestelijk leider van de Barelvi-groepering [Pakistaanse politieke partij 1] en voorzitter van [Pakistaanse politieke partij 2] ( [Pakistaanse politieke partij 2] ). Volgens zijn website is hij een van de leidende islamitische spiritueel leiders van zijn tijd voor soennitische moslims. Hij heeft volgens zijn website miljoenen aanhangers over de hele wereld. Uit het proces-verbaal met contextuele informatie blijkt voorts dat de verdachte leider is van een politieke partij, de [Pakistaanse politieke partij 3] ( [Pakistaanse politieke partij 3] ), een partij die in het bijzonder het radicalere, religieuze gedachtengoed van een deel van de Barelvi-georiënteerde moslimgemeenschap aanhangt. Uit het dossier blijkt dat voor de partij waarvan de verdachte de leider is, de verering van de profeet Mohammed voorop staat en optreden tegen godslastering een belangrijk streven is.
Hij heeft gezag en overwicht ten opzichte van zijn volgelingen, een groep mensen die vatbaar is voor de boodschap die de verdachte heeft verkondigd. Aangenomen mag worden dat dat niet alleen geldt voor zijn boodschap dat [aangever] gedood moet worden maar ook zijn belofte van beloningen in het hiernamaals en de liefde van de Profeet voor deze daad. De verdachte heeft met zijn uitlatingen misbruik gemaakt van het gezag dat hij als geestelijk en politiek leider heeft. Het ligt voor de hand dat de uitspraak van de verdachte dat [aangever] de Profeet heeft beledigd bij zijn volgelingen, gegeven hun opvattingen, zeer gevoelig ligt. Het is dan ook aannemelijk dat de volgelingen van de verdachte zijn oproep tot het doden van [aangever] serieus nemen en daaraan daadwerkelijk gevolg kunnen geven.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verdachte, misbruik makend van zijn gezag, door uit te spreken dat [aangever] moet worden gedood, en door beloningen in het hiernamaals voor deze daad en de liefde van de Profeet in het vooruitzicht te stellen heeft gepoogd de moord op [aangever] uit te lokken. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het eerste feit.
Opruiing (feit 2)
Gelet op de inhoud en de strekking van de uitlatingen, de context waarin deze uitlatingen zijn gedaan en het publiek waartegen zij zijn gericht, is de rechtbank van oordeel dat door de verdachte ook werd opgeruid om [aangever] te vermoorden. De gedane uitlatingen kunnen zonder meer dienen om de geesten van volgelingen en toehoorders rijp te maken om dit strafbare feit te gaan plegen. Doordat de verdachte zijn uitlatingen heeft gedaan in zijn hoedanigheid als religieus en politiek leider, zullen velen van zijn volgelingen en toehoorders vatbaar zijn voor de woorden die de verdachte uitspreekt. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verschillende keren daadwerkelijk uitvoering is gegeven aan geweldsoproepen van politici en geestelijken met een Barelvi-achtergrond, zoals de verdachte.
Bedreiging (feit 3)
Naar het oordeel van de rechtbank staat tevens vast dat de uitlatingen van de verdachte moeten worden gezien als bedreiging. [aangever] is op de hoogte geraakt van de woorden die de verdachte heeft geuit doordat de uitlatingen van de verdachte via verschillende sociale media in elk geval Twitter en YouTube, zijn gedeeld. In meerdere gevallen is [aangever] bij het plaatsten van video’s op Twitter getagd, zodat de kans groot was dat de video’s onder zijn aandacht zouden komen. Gelet op de bewoordingen, het gebruik van de Engelse taal in sommige uitlatingen, het bereik van de verdachte en de context waarin de uitlatingen zijn gedaan, en gelet op wat [aangever] blijkens zijn aangiftes weet over de verdachte, stelt de rechtbank vast dat bij [aangever] door de uitlatingen van de verdachte de redelijke vrees kon ontstaan dat een moordaanslag op hem zou worden gepleegd.
Terroristisch oogmerk
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte ook een terroristisch oogmerk heeft gehad. Aldus is sprake van opruiing met een terroristisch oogmerk en van bedreiging van [aangever] met moord met een terroristisch oogmerk. Het ten laste gelegde onder feit 1 noemt dit bestanddeel niet, zodat de rechtbank zich daarover geen oordeel vormt.
De wetgever heeft het terroristisch oogmerk in artikel 83a Sr - kort samengevat - omschreven als een gedraging die het oogmerk heeft om (een deel van) de bevolking ernstige vrees aan te jagen dan wel de overheid wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel (internationale) structuren van een land te ontwrichten of te vernietigen. Het oogmerk is het naaste doel van de dader, het is datgene wat hij wil of waar het hem om te doen is. Het motief hiervoor kan economisch, politiek of religieus geïnspireerd zijn.
De verdachte heeft tijdens de zogenoemde ‘
Dood aan Holland conferentie’onder meer het volgende gezegd, waarbij het gaat om beëdigde vertalingen uit het Urdu:
“Wij hebben deze conferentie ‘Holland Murdabad’ (Dood aan Nederland) genoemd. Sommige mensen kunnen zeggen: waarom dood aan Nederland? Daar wonen toch Moslims ook? Maar als wij dat zeggen dan bedoelen wij het systeem dat in die landen heerst en het systeem dat de belediging van de Profeet toelaat. Door dood bedoelen we niet het grondgebied van die landen, dat is sowieso een land van God, maar het systeem dat de belediging van onze Profeet toelaat en die mensen die achter dit systeem staan, die moet doodgaan.”
“Omdat het Nederlandse parlement had aangekondigd om deze daad te organiseren en de Nederlandse regering dat niet heeft tegengesproken.”
Het bovenstaande maakt duidelijk dat de verdachte zich niet alleen richt tot de persoon [aangever] , maar ook tot het Nederlandse (politieke) systeem. Uit wat hieronder wordt overwogen, blijkt ook dat de verdachte zich bewust is van de persoon van [aangever] binnen dit systeem. De tekst kan niet anders worden begrepen dan dat het geldende systeem – zoals de verdachte zegt – ‘dood’ moet. Zijn doel is daarmee niet alleen het bestraffen van een belediger van de Profeet, maar ook het ontwrichten van het systeem waarin die belediging is toegelaten.
In diens hoedanigheid van lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
De rechtbank is ook van oordeel dat de verdachte ten aanzien van feit 3 dient te worden veroordeeld voor de strafverzwarende omstandigheid dat de verdachte [aangever] heeft bedreigd in diens hoedanigheid van lid van de Tweede Kamer. Uit het dossier blijkt dat de verdachte wetenschap had van de positie van [aangever] . Dit blijkt uit de aangifte van 4 maart 2020 waarin melding wordt gemaakt van een video waarin de verdachte spreekt en hij volgens de beëdigde vertaling de volgende woorden bezigt: “
, die ook leider is van Freedom Party”.Daar komt bij dat de verdachte in de ‘Dood aan Holland Conferentie’ vermeldt dat het Nederlandse parlement de cartoonwedstrijd heeft georganiseerd. Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het de verdachte mede te doen was om de politieke positie van [aangever] .
Conclusie
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.