ECLI:NL:RBDHA:2024:14347

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2024
Publicatiedatum
9 september 2024
Zaaknummer
09/037574-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verstek
Rechters
  • mr. [voorzitter]
  • mr. [rechter 1]
  • mr. [rechter 2]
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot uitlokking van moord met terroristisch oogmerk tegen lid van de Tweede Kamer

Op 9 september 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot uitlokking van moord, opruiing met terroristisch oogmerk en bedreiging met moord tegen een lid van de Tweede Kamer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die in Pakistan geboren is en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, in de periode van 1 april 2022 tot en met 29 april 2023 via sociale media en openbare bijeenkomsten heeft opgeruid tot het plegen van moord op de aangever, een prominent lid van de Tweede Kamer. De verdachte heeft zijn volgelingen aangespoord om de aangever te doden, door te stellen dat deze ter dood moest worden gebracht en dat deze daad beloond zou worden in het hiernamaals. De rechtbank oordeelde dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn gezag als religieus leider en dat zijn uitlatingen een ernstige bedreiging vormden voor de aangever.

De rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaren. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de impact van de uitlatingen van de verdachte op de persoonlijke levenssfeer van de aangever, die al jarenlang onder voortdurende beveiliging leeft vanwege de bedreigingen. De rechtbank benadrukte dat de uitlatingen van de verdachte niet alleen de aangever, maar ook de democratische rechtsorde in Nederland in gevaar brachten. De verdachte is schuldig bevonden aan eendaadse samenloop van poging tot uitlokking van moord, opruiing tot moord met terroristisch oogmerk en bedreiging met moord met terroristisch oogmerk.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zitting houdende in het justitieel complex Schiphol te Badhoevedorp
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/037574-24
Datum uitspraak: 9 september 2024
Verstek
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] (Pakistan),
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 2 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode(n) van 1 april 2022 tot en met 17 april 2022 en/of 14 april 2023 tot en met 29 april 2023 te Den Haag, in elk geval in Nederland, en/of in Pakistan, heeft gepoogd om een of meer anderen (religieuze volgelingen) door misbruik van zijn gezag (als religieus leider) te bewegen tot het plegen van moord op [aangever] , door (meermalen) in openbare sociale mediaberichten en/of video-opnamen (die verdachte op internet heeft geplaatst of laten plaatsen) en/of tijdens openbare bijeenkomsten tegenover zijn volgelingen te verkondigen dat [aangever] ter dood moet worden gebracht en/of moet worden opgehangen en/of onthoofd en/of dat deze daad beloond zal worden in het hiernamaals en/of geliefd is bij de Profeet zelf, althans woorden van die strekking;
2
hij in of omstreeks de periode(n) van 1 april 2022 tot en met 17 april 2022 en/of 14 april 2023 tot en met 29 april 2023 te Den Haag, in elk geval in Nederland, en/of in Pakistan,
(meermalen) in het openbaar mondeling en/of bij afbeelding heeft opgeruid tot moord met terroristisch oogmerk, althans enig strafbaar feit; door (meermalen) in openbare sociale mediaberichten en/of video-opnamen (die verdachte op internet heeft geplaatst of laten plaatsen) en/of tijdens openbare bijeenkomsten te verkondigen dat [aangever] ter dood moet worden gebracht en/of moet worden opgehangen en/of onthoofd en/of dat deze daad beloond zal worden in het hiernamaals en/of geliefd is bij de Profeet zelf, althans woorden van die strekking;
3
hij in of omstreeks de periode(n) van 1 april 2022 tot en met 26 juli 2022 en/of 14 april 2023 tot en met 31 mei 2023 te Den Haag, in elk geval in Nederland, en/of in Pakistan, [aangever] , in diens hoedanigheid van lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, (meermalen) heeft bedreigd met moord met terroristisch oogmerk, althans enig misdrijf tegen het leven gericht, door (meermalen) in openbare sociale mediaberichten en/of video-opnamen (die verdachte op internet heeft geplaatst of laten plaatsen) en/of tijdens openbare
bijeenkomsten te verkondigen dat [aangever] ter dood moet worden gebracht en/of moet
worden opgehangen en/of onthoofd en/of dat deze daad beloond zal worden in het hiernamaals en/of geliefd is bij de Profeet zelf, althans woorden van die strekking;

3.De bevoegdheid van de rechtbank

Nu is tenlastegelegd dat de feiten waarvan de verdachte wordt verdacht (onder meer) zijn gepleegd te Den Haag, is deze rechtbank bevoegd van die feiten kennis te nemen (artikel 45 Wet op de Rechterlijke Organisatie jo artikel 2 Wetboek van Strafvordering).

4.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

De vraag ligt voor of het Wetboek van Strafrecht de bevoegdheid verleent om de feiten die de verdachte worden verweten in Nederland te vervolgen en te berechten (de zogenaamde rechtsmacht). Is dat niet het geval, dan is de Nederlandse officier van justitie niet bevoegd om tot strafvervolging over te gaan.
De rechtbank overweegt op dit punt het volgende. In artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is opgenomen dat de Nederlandse strafwet toepasselijk is op iedereen die zich in Nederland schuldig maakt aan een strafbaar feit. Dat betekent echter niet dat de feitelijke gedraging geheel op Nederlands grondgebied moet zijn verricht. Uit de heersende rechtspraak blijkt dat de Nederlandse strafwet ook van toepassing kan zijn op strafbare feiten waarbij de gedraging geheel of gedeeltelijk in het buitenland heeft plaatsgevonden. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als het gevolg van een feitelijke gedraging op Nederlands grondgebied intreedt en het intreden van dat gevolg een bestanddeel vormt van het ten laste gelegde feit.
De verdachte is een poging tot uitlokking van moord, opruiing tot het plegen van moord met een terroristisch oogmerk, althans een strafbaar feit, en bedreiging van een persoon in diens hoedanigheid van lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal met een terroristisch oogmerk ten laste gelegd. De verdachte wordt verweten dat hij die feiten heeft gepleegd door bepaalde uitspraken te doen tijdens openbare bijeenkomsten, in openbare sociale mediaberichten en in video-opnamen die hij op internet heeft geplaatst of heeft laten plaatsen. De rechtbank gaat ervan uit dat de openbare bijeenkomsten niet in Nederland hebben plaatsgevonden, de sociale mediaberichten niet in Nederland zijn geschreven en op het internet zijn geplaatst en de video’s niet in Nederland zijn opgenomen. Wel staat vast dat de video’s (van de bijeenkomsten) en de sociale mediaberichten in Nederland te zien, respectievelijk te lezen zijn geweest en de inhoud gericht is tegen een in Nederland woonachtige persoon. Daarmee doen de gevolgen, namelijk de kans dat in Nederland iemand tot moord of een ander strafbaar feit in Nederland overgaat of wordt aangezet, of dat in Nederland de redelijke vrees als gevolge van de bedreiging ontstaat, zich op Nederlands grondgebied en in de Nederlandse rechtsorde voor.
Naar het oordeel van de rechtbank vallen daarom op grond van artikel 2 Sr de ten laste gelegde feiten onder de rechtsmacht van de Nederlandse strafwet. De rechtbank concludeert dan ook dat de officier van justitie volgens het Wetboek van Strafrecht tot vervolging over kon gaan.

5.Inleidende overwegingen

Inleidend merkt de rechtbank het volgende op. [aangever] (hierna: [aangever] ), is al vele jaren leider van de politieke partij ‘ [politieke partij] ’ ( [politieke partij] ) en als fractieleider van die partij lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal. Aanleiding voor de vervolging en berechting van de verdachte zijn de aangiftes die hij in de periode van 4 maart 2020 tot 12 januari 2024 tegen de verdachte heeft gedaan. [aangever] heeft via de sociale media Twitter en YouTube kennis genomen van berichten en video’s waarin de verdachte, onder meer tijdens openbare bijeenkomsten, tegen hem gerichte uitspraken heeft gedaan. Vermoedelijk is de eerste aanleiding voor deze uitspraken gelegen in de aankondiging van [aangever] van een cartoonwedstrijd over de islamitische profeet Mohammed in het kader van de vrijheid van meningsuiting in juni 2018. De rechtbank moet als eerste beslispunt beoordelen of de uitlatingen van de verdachte zoals die hem ten laste zijn gelegd, bewezen kunnen worden verklaard.

6.De bewijsbeslissing

6.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
6.2.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Aangezien de feiten nauw met elkaar samenhangen, zal de rechtbank de bewijsmiddelen die voor deze feiten van belang zijn, tezamen bespreken. De rechtbank heeft de inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen, elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
6.3.
Bewijsoverwegingen
Poging tot uitlokking van moord (feit 1)
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte heeft gepoogd om zijn volgers uit te lokken tot het plegen van moord op [aangever] . De rechtbank acht daartoe onder meer de volgende uitlatingen van de verdachte, die blijken uit de gebruikte bewijsmiddelen, van belang.
In de eerste plaats heeft de verdachte een toespraak gehouden tijdens een bijeenkomst met de naam ‘
Dood aan Holland Conferentie’.In de video, die op 16 april 2022 online is geplaatst op YouTube, is de volgende tekst zichtbaar:
“Blasphemous cartoon exhibition is the highest form of terrorism and [aangever] a filthy terrorist. O muslims ..! Stand up, protest and live with dignity”. De verdachte spreekt in zijn toespraak over de organisator van een cartoonwedstrijd en de persoon die de Profeet heeft beledigd. Gelet hierop is zonder meer duidelijk dat de verdachte het over [aangever] heeft. Tijdens deze bijeenkomst spreekt de verdachte in het Urdu. Volgens de beëdigde vertaling heeft de verdachte onder meer het volgende gezegd:
  • “De Koran zegt: degene die tegen de Profeet bluft, moet doodgaan. Wij volgen de Koran en zeggen: de mensen die de eer van de Profeet niet accepteren moeten doodgaan, en wij leven nog om de eer van de Profeet te beschermen”;
  • “Als de tijd er komt en jullie staan op tegen landverraders en tegen mensen die cartoons maken, dan heb jij veel beloningen in het hiernamaals, en deze daad is geliefd bij de Profeet zelf”;
  • “Maar ik heb toen gezegd, en dat zeg ik nu ook, dat degene die de eer van de Profeet zou aantasten, wordt onthoofd”.
In de tweede plaats heeft de verdachte meerdere berichten op Twitter geplaatst. In deze berichten staat in het Engels onder meer het volgende:
- “
“We, by keeping in view of all the derogatory acts of this culprit, pass the Islamic Verdicts that [aangever] deserves a capital punishment and his repentance (if any) is unacceptable”.
In de derde plaats heeft de verdachte tijdens een toespraak die door een onbekend gebleven persoon op Twitter is geplaatst en die tevens online is gezet op YouTube, het volgende gezegd, volgens een beëdigde vertaling vanuit het Urdu:
- “
“Die vervloekte persoon van onze tijd, [aangever] […]. Deze bijeenkomst van vandaag maakt duidelijk dat [aangever] , die spotprenten heeft gemaakt over mijn Profeet, die een tentoonstelling van de spotprenten heeft georganiseerd, en die op allerlei manieren mijn profeet heeft beledigd, tot de dood is veroordeeld. Deze fatwa wordt onherroepelijk.”
In deze derde uitlating gaat het om een ‘fatwa’, kort gezegd, een religieus vonnis.
De verdachte heeft in alle drie de uitlatingen in niet mis te verstane bewoordingen duidelijk gemaakt dat [aangever] volgens hem moet worden gedood.
De verdachte is de oprichter en geestelijk leider van de Barelvi-groepering [Pakistaanse politieke partij 1] en voorzitter van [Pakistaanse politieke partij 2] ( [Pakistaanse politieke partij 2] ). Volgens zijn website is hij een van de leidende islamitische spiritueel leiders van zijn tijd voor soennitische moslims. Hij heeft volgens zijn website miljoenen aanhangers over de hele wereld. Uit het proces-verbaal met contextuele informatie blijkt voorts dat de verdachte leider is van een politieke partij, de [Pakistaanse politieke partij 3] ( [Pakistaanse politieke partij 3] ), een partij die in het bijzonder het radicalere, religieuze gedachtengoed van een deel van de Barelvi-georiënteerde moslimgemeenschap aanhangt. Uit het dossier blijkt dat voor de partij waarvan de verdachte de leider is, de verering van de profeet Mohammed voorop staat en optreden tegen godslastering een belangrijk streven is.
Hij heeft gezag en overwicht ten opzichte van zijn volgelingen, een groep mensen die vatbaar is voor de boodschap die de verdachte heeft verkondigd. Aangenomen mag worden dat dat niet alleen geldt voor zijn boodschap dat [aangever] gedood moet worden maar ook zijn belofte van beloningen in het hiernamaals en de liefde van de Profeet voor deze daad. De verdachte heeft met zijn uitlatingen misbruik gemaakt van het gezag dat hij als geestelijk en politiek leider heeft. Het ligt voor de hand dat de uitspraak van de verdachte dat [aangever] de Profeet heeft beledigd bij zijn volgelingen, gegeven hun opvattingen, zeer gevoelig ligt. Het is dan ook aannemelijk dat de volgelingen van de verdachte zijn oproep tot het doden van [aangever] serieus nemen en daaraan daadwerkelijk gevolg kunnen geven.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verdachte, misbruik makend van zijn gezag, door uit te spreken dat [aangever] moet worden gedood, en door beloningen in het hiernamaals voor deze daad en de liefde van de Profeet in het vooruitzicht te stellen heeft gepoogd de moord op [aangever] uit te lokken. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het eerste feit.
Opruiing (feit 2)
Gelet op de inhoud en de strekking van de uitlatingen, de context waarin deze uitlatingen zijn gedaan en het publiek waartegen zij zijn gericht, is de rechtbank van oordeel dat door de verdachte ook werd opgeruid om [aangever] te vermoorden. De gedane uitlatingen kunnen zonder meer dienen om de geesten van volgelingen en toehoorders rijp te maken om dit strafbare feit te gaan plegen. Doordat de verdachte zijn uitlatingen heeft gedaan in zijn hoedanigheid als religieus en politiek leider, zullen velen van zijn volgelingen en toehoorders vatbaar zijn voor de woorden die de verdachte uitspreekt. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verschillende keren daadwerkelijk uitvoering is gegeven aan geweldsoproepen van politici en geestelijken met een Barelvi-achtergrond, zoals de verdachte.
Bedreiging (feit 3)
Naar het oordeel van de rechtbank staat tevens vast dat de uitlatingen van de verdachte moeten worden gezien als bedreiging. [aangever] is op de hoogte geraakt van de woorden die de verdachte heeft geuit doordat de uitlatingen van de verdachte via verschillende sociale media in elk geval Twitter en YouTube, zijn gedeeld. In meerdere gevallen is [aangever] bij het plaatsten van video’s op Twitter getagd, zodat de kans groot was dat de video’s onder zijn aandacht zouden komen. Gelet op de bewoordingen, het gebruik van de Engelse taal in sommige uitlatingen, het bereik van de verdachte en de context waarin de uitlatingen zijn gedaan, en gelet op wat [aangever] blijkens zijn aangiftes weet over de verdachte, stelt de rechtbank vast dat bij [aangever] door de uitlatingen van de verdachte de redelijke vrees kon ontstaan dat een moordaanslag op hem zou worden gepleegd.
Terroristisch oogmerk
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte ook een terroristisch oogmerk heeft gehad. Aldus is sprake van opruiing met een terroristisch oogmerk en van bedreiging van [aangever] met moord met een terroristisch oogmerk. Het ten laste gelegde onder feit 1 noemt dit bestanddeel niet, zodat de rechtbank zich daarover geen oordeel vormt.
De wetgever heeft het terroristisch oogmerk in artikel 83a Sr - kort samengevat - omschreven als een gedraging die het oogmerk heeft om (een deel van) de bevolking ernstige vrees aan te jagen dan wel de overheid wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel (internationale) structuren van een land te ontwrichten of te vernietigen. Het oogmerk is het naaste doel van de dader, het is datgene wat hij wil of waar het hem om te doen is. Het motief hiervoor kan economisch, politiek of religieus geïnspireerd zijn.
De verdachte heeft tijdens de zogenoemde ‘
Dood aan Holland conferentie’onder meer het volgende gezegd, waarbij het gaat om beëdigde vertalingen uit het Urdu:
  • “Wij hebben deze conferentie ‘Holland Murdabad’ (Dood aan Nederland) genoemd. Sommige mensen kunnen zeggen: waarom dood aan Nederland? Daar wonen toch Moslims ook? Maar als wij dat zeggen dan bedoelen wij het systeem dat in die landen heerst en het systeem dat de belediging van de Profeet toelaat. Door dood bedoelen we niet het grondgebied van die landen, dat is sowieso een land van God, maar het systeem dat de belediging van onze Profeet toelaat en die mensen die achter dit systeem staan, die moet doodgaan.”
  • “Omdat het Nederlandse parlement had aangekondigd om deze daad te organiseren en de Nederlandse regering dat niet heeft tegengesproken.”
Het bovenstaande maakt duidelijk dat de verdachte zich niet alleen richt tot de persoon [aangever] , maar ook tot het Nederlandse (politieke) systeem. Uit wat hieronder wordt overwogen, blijkt ook dat de verdachte zich bewust is van de persoon van [aangever] binnen dit systeem. De tekst kan niet anders worden begrepen dan dat het geldende systeem – zoals de verdachte zegt – ‘dood’ moet. Zijn doel is daarmee niet alleen het bestraffen van een belediger van de Profeet, maar ook het ontwrichten van het systeem waarin die belediging is toegelaten.
In diens hoedanigheid van lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
De rechtbank is ook van oordeel dat de verdachte ten aanzien van feit 3 dient te worden veroordeeld voor de strafverzwarende omstandigheid dat de verdachte [aangever] heeft bedreigd in diens hoedanigheid van lid van de Tweede Kamer. Uit het dossier blijkt dat de verdachte wetenschap had van de positie van [aangever] . Dit blijkt uit de aangifte van 4 maart 2020 waarin melding wordt gemaakt van een video waarin de verdachte spreekt en hij volgens de beëdigde vertaling de volgende woorden bezigt: “
, die ook leider is van Freedom Party”.Daar komt bij dat de verdachte in de ‘Dood aan Holland Conferentie’ vermeldt dat het Nederlandse parlement de cartoonwedstrijd heeft georganiseerd. Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het de verdachte mede te doen was om de politieke positie van [aangever] .
Conclusie
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
6.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij in de perioden van 1 april 2022 tot en met 17 april 2022 en 14 april 2023 tot en met 29 april 2023 in Nederland en in Pakistan, heeft gepoogd om religieuze volgelingen door misbruik van zijn gezag als religieus leider te bewegen tot het plegen van moord op [aangever] , door meermalen in openbare sociale mediaberichten en video-opnamen die verdachte op internet heeft geplaatst of laten plaatsen en tijdens openbare bijeenkomsten tegenover zijn volgelingen te verkondigen dat [aangever] ter dood moet worden gebracht en moet worden opgehangen en onthoofd en dat deze daad beloond zal worden in het hiernamaals en geliefd is bij de Profeet zelf, althans woorden van die strekking;
2
hij in de perioden van 1 april 2022 tot en met 17 april 2022 en 14 april 2023 tot en met 29 april 2023 in Nederland en in Pakistan meermalen in het openbaar mondeling en bij afbeelding heeft opgeruid tot moord met terroristisch oogmerk, door meermalen in openbare sociale mediaberichten en video-opnamen die verdachte op internet heeft geplaatst of laten plaatsen en tijdens openbare bijeenkomsten te verkondigen dat [aangever] ter dood moet worden gebracht en moet worden opgehangen en onthoofd en dat deze daad beloond zal worden in het hiernamaals en geliefd is bij de Profeet zelf, althans woorden van die strekking;
3
hij in de perioden van 1 april 2022 tot en met 26 juli 2022 en 14 april 2023 tot en met 31 mei 2023 in Nederland en in Pakistan, [aangever] , in diens hoedanigheid van lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, meermalen heeft bedreigd met moord met terroristisch oogmerk, door meermalen in openbare sociale mediaberichten en video-opnamen die verdachte op internet heeft geplaatst of laten plaatsen en tijdens openbare
bijeenkomsten te verkondigen dat [aangever] ter dood moet worden gebracht en moet
worden opgehangen en onthoofd en dat deze daad beloond zal worden in het hiernamaals en geliefd is bij de Profeet zelf, althans woorden van die strekking.

7.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

8.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

9.De strafoplegging

9.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren.
9.2.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot uitlokking van moord, opruiing tot moord met een terroristisch oogmerk en bedreiging in zijn hoedanigheid van een lid van de Tweede Kamer met moord met een terroristisch oogmerk. De verdachte heeft hiermee een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [aangever] . [aangever] heeft ter terechtzitting bewogen en indringend verklaard over hoe groot de impact is van uitlatingen zoals die van de verdachte op zijn werk en privéleven en dat van zijn echtgenote. [aangever] wordt al bijna twintig jaar in vergaande mate in zijn vrijheid beperkt vanwege continue beveiliging en het wonen in een safe house, nodig omdat, aldus [aangever] , ‘mensen me willen vermoorden om wat ik zeg, schrijf en doe’. Hij is altijd waakzaam, kampt met gevoelens van onveiligheid en weet niet of hij de vrijheid om te gaan en staan waar hij wil, ooit terug zal krijgen. Dit alles is mede het gevolg van het handelen van de verdachte.
Gedragingen als de bewezen verklaarde feiten kunnen in het algemeen de vrijheid van meningsuiting schaden, terwijl een democratische samenleving gebaat is bij het zonder fysiek gevaar kunnen uitwisselen van meningen. Dit geldt des te meer voor politici.
Het gaat om zeer ernstige feiten. Een poging tot uitlokking van moord is één van de zwaarste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. De rechtbank kent groot gewicht toe aan het feit dat de verdachte een religieus en politiek leider is met een groot bereik en dat zijn volgelingen zijn uitlatingen zeer serieus nemen. De rechtbank merkt ook op dat de verdachte zich blijkens de bewijsmiddelen niet alleen in het Urdu heeft uitgelaten, maar ook in het Engels, en zich daarmee kennelijk heeft gericht op een internationaal publiek. De verantwoordelijkheid en de woorden van de verdachte wegen gelet op een en ander extra zwaar. Uit het proces-verbaal van de officier van justitie blijkt dat de groepering waarvan de verdachte en zijn volgelingen deel uitmaken bereid is om geweld te gebruiken. Daarvan wordt een aantal voorbeelden gegeven. Daarnaast wijst de rechtbank erop dat er in 2018 daadwerkelijk een persoon afkomstig uit Pakistan naar Nederland is afgereisd met het plan om [aangever] te vermoorden. [1] De rechtbank is van oordeel dat op deze feiten niet anders kan worden gereageerd dan met een gevangenisstraf van lange duur.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Nederlandse strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte zich in Nederland niet eerder strafbaar heeft gemaakt aan een misdrijf. Uit het dossier komen verder geen persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren waaraan de rechtbank wat betreft de straftoemeting betekenis toekent.
De rechtbank houdt er rekening mee dat ten aanzien van de drie bewezenverklaarde feiten sprake is van een eendaadse samenloop. Het gaat immers bij alle feiten om dezelfde feitelijke handelingen die drie verschillende strafbare feiten opleveren. Dit heeft tot gevolg dat alleen de strafbepaling wordt toegepast waarop de hoogste straf staat, in dit geval poging tot uitlokking van moord. De rechtbank gaat in de onderhavige strafzaak daarom uit van een maximale gevangenisstraf van twintig jaren.
Gelet op wat hiervoor is overwogen acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren, zoals door de officier van justitie is gevorderd, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 46a, 47, 55, 131, 285 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 6.4 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3:
de eendaadse samenloop van
poging tot uitlokking van moord;
en
in het openbaar, mondeling en bij afbeelding tot enig strafbaar feit opruien, terwijl het strafbare feit waartoe wordt opgeruid een terroristisch misdrijf inhoudt, meermalen gepleegd;
en
bedreiging met een terroristisch misdrijf, terwijl het feit wordt gepleegd tegen een persoon in diens hoedanigheid van lid van een algemeen vertegenwoordigend orgaan, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
14 (veertien) jaren.
Dit vonnis is gewezen door
mr. [voorzitter] , voorzitter,
mr. [rechter 1] , rechter,
mr. [rechter 2] , rechter,
in tegenwoordigheid van mr. [griffier] , griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 september 2024.

Voetnoten

1.Zie rechtbank Den Haag 18 november 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:12069