ECLI:NL:RBDHA:2024:14358
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor zijn echtgenote en dochter. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft vastgesteld dat de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, geen verweerschrift heeft ingediend. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht, wat door de rechtbank voorlopig is toegewezen. De rechtbank oordeelt dat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling, en wijst het verzoek om vrijstelling van het griffierecht definitief toe.
De rechtbank overweegt verder dat op grond van artikel 6:2 van de Awb het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Eiser heeft zijn aanvraag op 6 oktober 2023 ingediend, en de minister had uiterlijk op 4 april 2024 een besluit moeten nemen. Eiser heeft de minister op 5 april 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Echter, het beroep is op 19 april 2024 ingesteld, terwijl er tussen de ingebrekestelling en het beroep geen twee weken zijn verstreken. Hierdoor is het beroep te vroeg ingediend en derhalve niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft op 9 september 2024 uitspraak gedaan, waarbij het beroep niet-ontvankelijk is verklaard. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten door middel van een verzetschrift binnen zes weken na verzending.