ECLI:NL:RBDHA:2024:14441

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
NL24.34026
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring op grond van artikel 59a Vreemdelingenwet 2000

Op 10 september 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit, opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) ongegrond was. De rechtbank overwoog dat de gronden voor de maatregel niet waren bestreden en dat er voldoende redenen waren om aan te nemen dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank liet de beoordeling van de individuele gronden onbesproken, maar stelde vast dat er ten minste twee gronden aanwezig waren, waarvan één als zwaar werd aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had aangenomen dat een lichter middel niet doeltreffend zou zijn en dat de medische omstandigheden van de eiser voldoende waren betrokken bij de beslissing om de maatregel op te leggen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.34026

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , de minister
(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

1. Bij besluit van 29 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 6 september 2024 op zitting behandeld. De gemachtigden van eiser en de minister zijn verschenen op de rechtbank in Groningen.
1.3.
Als gevolg van technische problemen heeft de rechtbank eiser niet op 6 september 2024 via telehoren kunnen horen. Met partijen is afgesproken dat eiser afzonderlijk door de rechtbank gehoord zal worden. Eiser is op 10 september 2024 verschenen op de rechtbank in Groningen en is gehoord met behulp van een tolk. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
(lichte gronden)
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
Voortraject
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden.
Grondslag
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Er bestaat een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening omdat eiser eerder in Kroatië een verzoek om internationale bescherming heeft gedaan. Naar aanleiding van het asielverzoek van eiser in Nederland heeft de minister op 30 mei 2024 een terugnameverzoek ingediend bij de Kroatische autoriteiten. Dit verzoek is geaccepteerd door Kroatië op 13 juni 2024.
Gronden
5. De rechtbank overweegt dat de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden niet zijn bestreden. De maatregel is gemotiveerd en er zijn ten minste twee van de gronden - als bedoeld in het derde en vierde lid van artikel 5.1b, van het Vb 2000 - waarvan één zware grond aanwezig. Daarmee is voldaan aan de in artikel 5.1b neergelegde voorwaarde voor inbewaringstelling en is er voldoende reden om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van zijn vertrek en overdracht ontwijkt of belemmert. De rechtbank laat de beoordeling van de individuele gronden onbesproken.
Lichter middel
6. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond daarom niet om de overdracht van eiser te verzekeren.
6.1.
De rechtbank stelt daarbij vast dat de minister de medische omstandigheden van eiser voldoende betrokken heeft bij de oplegging van de maatregel van bewaring. De minister heeft immers aangegeven dat er een medische dienst aanwezig is in het detentiecentrum die zal beoordelen in hoeverre eiser medische zorg nodig heeft. Ook is aangegeven dat de medische hulpverlening in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische hulpverlening in de vrije maatschappij.
6.2.
Verder is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. Alhoewel de rechtbank eiser kan volgen in zijn stelling dat de inbewaringstelling stressvol voor hem is en dat hij een zeer moeilijke tijd heeft gehad, is dit onvoldoende om opheffing van de maatregel te bevelen.
Voortvarendheid
7. De minister heeft op dag 5 een eerste uitzettingshandeling verricht, namelijk het houden van een vertrekgesprek. Bovendien heeft de minister een lp geregeld en een vlucht voor eiser gepland op 11 september 2024. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is. De rechtbank zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding zijn hiervan af te wijken.
Zicht op uitzetting
8. Nu eiser onder de Dublingrondslag viel, de minister voortvarend aan de overdracht werkte en de rechtbank anderzijds geen aanknopingspunten heeft dat gedurende de inbewaringstelling al duidelijk was dat overdracht uiteindelijk niet zou plaatsvinden heeft de rechtbank geen aanknopingspunten om te oordelen dat zicht op overdracht op enig moment tijdens de inbewaringstelling ontbrak.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als ‘de minister’.