ECLI:NL:RBDHA:2024:14447

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
11 september 2024
Zaaknummer
NL24.31183
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening voor Oekraïense derdelander in het kader van tijdelijke bescherming

Op 10 september 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening van een Oekraïense derdelander. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. R. Aboukir, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Duren, waarin werd medegedeeld dat hij niet langer in aanmerking kwam voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming. Dit besluit was genomen op 17 juli 2024, omdat de verzoeker van 13 maart 2024 tot en met 28 april 2024 in Marokko had verbleven.

De verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit op te schorten, omdat hij in onzekerheid verkeerde over zijn verblijf in Nederland en de rechten die verbonden zijn aan de status van tijdelijk beschermde. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker ten onrechte was geïnformeerd door verweerder over zijn rechten en dat hij op basis van deze onjuiste informatie had besloten Nederland te verlaten. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoeker recht had op tijdelijke bescherming en dat het bestreden besluit ten onrechte was genomen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het bestreden besluit geschorst en bepaald dat de verzoeker intussen behandeld wordt als een vreemdeling die tijdelijke bescherming heeft. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker tot een bedrag van € 875. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.31183

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R. Aboukir),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder medegedeeld dat eiser niet langer in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming. [1]
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft medegedeeld zich niet tegen toewijzing van het verzoek en veroordeling in de proceskosten te verzetten.
De voorzieningenrechter heeft met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft en heeft het onderzoek op 9 september 2024 gesloten.

Overwegingen

1. Verzoeker is geboren op [datum] 1995 en heeft de Marokkaanse nationaliteit.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat verzoeker niet langer in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn. De reden hiervoor is dat hij van 13 maart 2024 tot en met 28 april 2024 in Marokko heeft verbleven.
3. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter gevraagd te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden opgeschort tot uitspraak is gedaan door de Afdeling [2] over de rechtmatigheid van de beëindiging van de tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn per 4 maart 2024. Ook verzoekt hij verweerder op te dragen hem te behandelen als ware hij in het bezit van rechtmatig verblijf op grond van de Richtlijn, waardoor hij in de gemeentelijke opvang mag blijven en het recht op arbeid behoudt. Eiser ging ervan uit dat hij vanaf 4 maart 2024 geen rechten meer had in Nederland. Dit was hem door verweerder medegedeeld. Verder was zijn vader ernstig ziek en de verwachting was dat hij niet meer lang te leven had. Nadien is gebleken dat getwijfeld kan worden aan de rechtmatigheid van het besluit van verweerder om iemands recht op tijdelijke bescherming per 4 maart 2024 te beëindigen. Eiser is uitgegaan van een onjuiste voorstelling van zaken door verweerder. Gelet hierop kan niet worden tegengeworpen dat eiser Nederland heeft verlaten. Hierbij wordt verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 30 juli 2024. [3] Hij verwachtte geen bescherming meer te krijgen in Nederland en heeft nog voordat het bevriezingsbesluit [4] bekend was besloten zijn ernstig zieke vader te bezoeken.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
Griffierecht
4. Verzoeker heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van het verzoek wegens betalingsonmacht. Met het door verzoeker overgelegde formulier heeft hij voldoende aannemelijk gemaakt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt definitief toegewezen.
Spoedeisend belang
5. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat het bestreden besluit inhoudt dat verzoeker geen aanspraak kan maken op de rechten die verbonden zijn aan de status van tijdelijk beschermde. In de rechtsmiddelenclausule van het bestreden besluit is vermeld dat het indienen van bezwaar de rechtsgevolgen van het besluit niet opschort. Dit betekent dat verzoeker in onzekerheid verkeert of en hoelang hij nog in de gemeentelijke opvang kan verblijven. Deze onzekerheid levert een spoedeisend belang op bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
Beoordelingskader
7. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
8. De groepen vreemdelingen die volgens het Uitvoeringsbesluit [5] onder de reikwijdte van de Richtlijn vallen, zijn de volgende categorieën personen die sinds 24 februari 2022 ontheemd zijn geraakt als gevolg van de militaire invasie door de Russische strijdkrachten die op die datum begon:
a) Oekraïense onderdanen die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne verbleven;
b) staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne internationale bescherming of gelijkwaardige nationale bescherming genoten;
c) gezinsleden van de in punten a) en b) genoemde personen.
Gezinsleden zijn, kort gezegd, de partner, minderjarige ongehuwde kinderen en andere naaste familieleden die ten tijde van ontheemding met het gezin samenwoonden en op dat moment grotendeels of volledig afhankelijk waren van de onder a) of b) bedoelde persoon.
9. Verweerder heeft het Uitvoeringsbesluit omgezet in artikel 3.9a van het Vv [6] en daarbij de bescherming ten opzichte van het Uitvoeringsbesluit uitgebreid, door deze toe te kennen aan vreemdelingen die na 26 november 2021 uit Oekraïne zijn vertrokken.
Inhoudelijke beoordeling
10. Het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter luidt als volgt. Verweerder heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat verzoeker niet langer onder de werking van de Richtlijn valt. Verzoeker viel tot aan zijn tijdelijke vertrek naar Marokko onder de reikwijdte van de Richtlijn. Door de onduidelijkheid over de rechtmatigheid van de beëindiging van de tijdelijke bescherming kon bij verzoeker de indruk ontstaan dat hij geen rechtmatig verblijf meer had in Nederland. Hij heeft vervolgens gehoor gegeven aan zijn plicht om te vertrekken naar zijn land van herkomst, Marokko. Vervolgens is gebleken dat de rechten die hij heeft ontleend aan de Richtlijn hadden kunnen worden voortgezet, gelet op het bevriezingsbesluit van verweerder. Onder deze omstandigheden kan worden geconcludeerd dat verzoeker is afgegaan op de eerder door verweerder gewekte voorstelling van zaken die verweerder later heeft gewijzigd. Gelet hierop is het verschoonbaar dat verzoeker Nederland heeft verlaten en na een betrekkelijk korte periode weer is teruggekeerd. Verweerder had de eerder aan verzoeker verleende tijdelijke bescherming na terugkeer van verzoeker niet mogen beëindigen.
11. Het bezwaar heeft dan ook een redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om het verzoek toe te wijzen op hierna te melden wijze. Hierbij is ook relevant dat verweerder heeft medegedeeld zich niet tegen toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening te verzetten.
12. Vanwege de toewijzing van het verzoek bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 875 bestaande uit een punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit tot vier weken nadat de beslissing op het bezwaarschrift is bekendgemaakt;
  • bepaalt dat verzoeker intussen wordt behandeld als een vreemdeling die tijdelijke bescherming heeft;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 875 (achthonderdvijfenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan op 10 september 2024 door mr. B.F.Th. de Roos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen, hierna: de Richtlijn.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Brief van 25 april 2024 van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de voorzitter van de Tweede Kamer over de Prejudiciële vragen inzake derdelanders uit Oekraïne, TK 36 394, nr. 24.
5.Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2001/55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.
6.Voorschrift Vreemdelingen 2000.