ECLI:NL:RBDHA:2024:1447
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een opvolgende asielaanvraag van een Somalische eiseres, met betrekking tot de overdracht aan Frankrijk en het interstatelijke vertrouwensbeginsel.
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2024, wordt het beroep van een Somalische eiseres beoordeeld die tegen het niet in behandeling nemen van haar opvolgende asielaanvraag in Nederland in beroep is gegaan. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M. Rasul, stelt dat Frankrijk verantwoordelijk is voor haar asielaanvraag, maar dat er structurele tekortkomingen zijn in de opvang en toegang tot de asielprocedure in dat land. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. J.D. Albarda, op 19 december 2023 niet in behandeling is genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2024 behandeld, maar eiseres is niet verschenen.
De rechtbank oordeelt dat er nog steeds sprake is van procesbelang, maar verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank concludeert dat de eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er ernstige tekortkomingen zijn in de asielprocedure in Frankrijk die zouden leiden tot een onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is en dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. De rechtbank wijst erop dat de eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd om haar claims te onderbouwen, en dat haar stelling dat zij als kwetsbaar moet worden beschouwd niet voldoende is onderbouwd.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de overdracht aan Frankrijk rechtmatig is. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.