ECLI:NL:RBDHA:2024:14494

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 augustus 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
NL24.26145
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake niet tijdig beslissen op aanvraag voor machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat de Minister van Asiel en Migratie niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis. Eiser heeft zijn aanvraag op 4 december 2023 ingediend, en de Minister heeft deze op 14 december 2023 ontvangen. De wettelijke beslistermijn van 90 dagen is door de Minister met drie maanden verlengd, en eiser heeft de Minister op 11 juni 2024 in gebreke gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, ondanks dat eiser te vroeg in beroep is gegaan, omdat de termijn van twee weken inmiddels was verstreken zonder dat er een besluit was genomen.

De rechtbank legt de Minister een beslistermijn op van acht weken na verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen. Indien de Minister besluit tot nader onderzoek, moet het besluit binnen twintig weken na verzending van de uitspraak bekend worden gemaakt. De rechtbank bepaalt ook dat de Minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 437,50, en het door hem betaalde griffierecht van € 187,- moet door de Minister worden vergoed. De uitspraak is gedaan door rechter M.C. Verra en is openbaar gemaakt op 16 augustus 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.26145
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en
de Minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.2 Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.3
2.1.
Eiser heeft op 4 december 2023 zijn aanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag op 14 december 2023 ontvangen. Verweerder moet uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag beslissen.4 Verweerder heeft de beslistermijn met drie maanden verlengd. Eiser heeft verweerder op 11 juni 2024, door verweerder ontvangen op 12 juni 2024, in gebreke gesteld. Dit is na het verstrijken van de beslistermijn.
1. Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3 Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4 Artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.2.
Eiser is te vroeg in beroep gegaan. De termijn van twee weken waarbinnen verweerder moet beslissen was namelijk nog niet voorbij toen eiser het beroep indiende. De hoofdregel is dan dat het beroep niet-ontvankelijk is.
2.3.
In dit geval beslist de rechtbank dat het beroep tóch ontvankelijk is, omdat de termijn van twee weken inmiddels wel is verlopen en verweerder nog steeds geen besluit heeft genomen. Het beroep is gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank verweerder op?
3. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.5 In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank een andere termijn opleggen.6
3.1.
In de uitspraak van 17 maart 2023 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, geoordeeld dat bij nareisaanvragen sprake is van zo'n bijzonder geval.7 De rechtbank ziet geen reden om daar in deze uitspraak anders over te oordelen. Ook heeft de rechtbank in die uitspraak uitgangspunten geformuleerd voor het opleggen van een passende beslistermijn. De rechtbank zal deze uitgangspunten ook in deze zaak toepassen.
3.2.
Verweerder heeft op 11 juli 2024 een verweerschrift ingediend. Verweerder stelt daarin dat hij vanaf 15 januari 2024 in nareiszaken het first-in first-out (fifo)-principe hanteert. Deze nieuwe werkwijze impliceert dat verweerder de aanvraag van eiser naar verwachting in juni 2025 in behandeling zal nemen. Voor zover deze opmerking moet worden aangemerkt als een verzoek van verweerder om aanhouding, wijst de rechtbank dat verzoek af, omdat de aard van een beroep tegen het niet-tijdig beslissen zich in beginsel tegen een aanhouding verzet. Een aanhouding van de behandeling van het beroep neemt namelijk voor verweerder de prikkel weg om voortvarend tot een beslissing te komen. De rechtbank vindt het passend om te bepalen dat verweerder binnen een termijn van acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen. Dit ligt anders als verweerder binnen die termijn besluit tot nader onderzoek en dat schriftelijk aan eiser meedeelt. In dat geval moet het besluit binnen twintig weken na verzending van deze uitspraak bekend worden gemaakt.
Legt de rechtbank verweerder een rechterlijke dwangsom op?
4. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.8
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder binnen de onder 3.2. genoemde termijn alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
5 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
6 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
8 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken. Indien binnen die termijn wordt besloten dat nader onderzoek moet plaatsvinden en dat aan eiser schriftelijk is meegedeeld, dan moet het besluit binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak bekend worden gemaakt;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 187,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rommes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 augustus 2024

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.