ECLI:NL:RBDHA:2024:14532

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
NL24.34191
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Marokkaanse vreemdeling met verzoek om schadevergoeding en heropening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 september 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling. Eiser, geboren in 1972, heeft tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 11 september 2024, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. P.H. Hillen, en de minister werd vertegenwoordigd door mr. H.J. Toonders. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser stelde dat er geen zicht op uitzetting was binnen een redelijke termijn, maar de rechtbank oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren voor deze stelling. Eiser voerde ook aan dat een lichter middel, zoals een meldplicht, had moeten worden overwogen, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had gemotiveerd dat dit niet mogelijk was. Eiser verzocht na de zitting om heropening van het onderzoek, omdat hij had vernomen dat een geplande operatie niet doorging. De rechtbank weigerde dit verzoek, omdat de mededeling van de arts niet van invloed was op de rechtmatigheid van de maatregel. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.34191

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 1 september 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 11 september 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1972 en heeft de Marokkaanse nationaliteit.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Als zware gronden [2] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
En als lichte gronden [3] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
  • 4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
  • 4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval de zware gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht, zodat deze aan de maatregel ten grondslag konden worden gelegd en de maatregel ook kunnen dragen.
Zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn
4. Eiser voert aan dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt, omdat verweerder in het kader van eisers uitzetting BMA [4] om advies moet vragen over eisers medicatie en of deze voorhanden zijn in Marokko.
5. Anders dan eiser stelt, is de rechtbank van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ten aanzien van Marokko in het algemeen, of in het bijzonder van eiser, is komen te ontbreken. Zoals verweerder ter zitting terecht opmerkt, is niet gebleken van medische beperkingen, waardoor eiser niet kan worden uitgezet. Verder heeft eiser zijn medicatiegebruik niet onderbouwd met stukken.
Lichter middel
6. Verder voert eiser aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht. Hij verblijft al een lange tijd in Nederland en heeft ook een lange asielprocedure achter de rug. Eiser had in de gelegenheid moeten worden gesteld om zelfstandig zijn vertrek te organiseren. Verder staat op 18 oktober 2024 een operatie gepland om verder verlies van functies in zijn rechterarm en rechterhand te voorkomen. Tot slot is de belangenafweging onjuist nu in de maatregel van bewaring is opgenomen dat BMA deze operatie ook kan uitvoeren.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kan worden toegepast. Uit de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, volgt een risico op onttrekking aan het toezicht. Dat eiser een lange tijd in Nederland verblijft en zijn asielprocedure lang heeft geduurd, leidt niet tot een andere conclusie. Verder heeft verweerder terecht overwogen dat de medische zorg in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische zorg in de vrije maatschappij. Ter zitting erkent verweerder dat de passage over BMA onjuist is, maar leidt dit niet tot een onjuiste belangenafweging. Verder maakt verweerder ter zitting wel kenbaar dat eisers gestelde operatie ook mogelijk is gedurende de maatregel van bewaring.
Verzoek om heropening
8. Eiser heeft na sluiting van het onderzoek op zitting op 12 september 2024 de rechtbank verzocht om het onderzoek te heropenen. Eiser heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij een gesprek heeft gevoerd met een arts die verbonden is aan het detentiecentrum en hem heeft medegedeeld dat de geplande operatie op 18 oktober 2024 niet zal doorgaan, omdat de medische noodzaak van deze operatie ontbreekt. De gemachtigde heeft een verzoek gedaan bij de medische dienst om uitleg over het gesprek te krijgen.
9. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor eisers situatie, is de rechtbank van oordeel dat deze mededeling van de genoemde arts niet raakt aan de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring. Zoals hiervoor is overwogen, heeft verweerder kenbaar gemaakt dat de gestelde operatie ook mogelijk is gedurende de maatregel van bewaring. Dat een arts van de medische dienst bij het detentiecentrum aangeeft dat de medische noodzaak van deze operatie ontbreekt, leidt niet tot onrechtmatigheid van deze maatregel van bewaring. Indien eiser zich niet kan verenigen met het advies/ mededeling van deze arts, dan ligt het op zijn weg om op grond van de Pbw [5] een klacht in te dienen tegen het medisch handelen/ advies van de arts. Om die reden ziet de rechtbank ook geen aanleiding het gespreksverslag van de arts met eiser af te wachten. Gelet hierop wordt het verzoek om heropening afgewezen.
Ambtshalve toets
10. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 12 september 2024 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Bureau Medische Advisering.
5.Penitentiaire beginselenwet.