ECLI:NL:RBDHA:2024:14580

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
13 september 2024
Zaaknummer
NL24.34841
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Pakistaanse asielzoeker en de beoordeling van de maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 september 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan een Pakistaanse asielzoeker was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 59b van de Vreemdelingenwet (Vw) en werd opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. H.J. Toonders, had tegen het besluit van 5 september 2024 beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding vroeg. Tijdens de zitting op 11 september 2024 was de eiser aanwezig, bijgestaan door een tolk, en de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. P.R.L.V.M. Kruik.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring terecht was opgelegd. Eiser had eerder asiel aangevraagd, maar zijn aanvraag was op 16 augustus 2023 buiten behandeling gesteld en er was een terugkeerbesluit aan hem uitgevaardigd. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist waren en dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestond. Eiser had niet de juiste documenten overgelegd en zijn rijbewijs was vals bevonden. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was voor de vaststelling van de identiteit en nationaliteit van eiser en voor het verkrijgen van gegevens die nodig zijn voor de beoordeling van zijn asielaanvraag.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak vermeld, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.34841

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.R.L.V.M. Kruik),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 5 september 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 11 september 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2000 en de Pakistaanse nationaliteit te hebben.
Grondslag
2. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Vw heeft opgelegd. Eiser heeft bij zijn asielaanvraag in 2022 zijn identiteitsbewijs en rijbewijs overgelegd, zodat hiermee zijn identiteit en nationaliteit is aangetoond. Verder werkt hij mee aan het verstrekken van gegevens in het kader van de beoordeling van zijn asielaanvraag. Tot slot begrijpt eiser de asielprocedure niet in Nederland, zodat hem niet kan worden tegengeworpen dat hij eerder meermaals asiel heeft aangevraagd en daarmee zijn uitzetting zou belemmeren. Eiser wil een aanvraag op reguliere gronden indienen om bij zijn zoon in Nederland te verblijven, maar heeft hier nimmer de kans voor gehad.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de maatregel van bewaring op heeft kunnen opleggen grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Vw. Uit het formulier ten behoeve van documentonderzoek van de KMar [2] blijkt dat eisers identiteitskaart echt is bevonden. Echter is zijn rijbewijs vals bevonden Verder is bij uitspraak van 27 augustus 2024 van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam [3] , vastgesteld dat in eisers geval sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht. Uit het dossier blijkt dat eisers asielaanvraag op 16 augustus 2023 buiten behandeling is gesteld en aan eiser een terugkeerbesluit is uitgevaardigd. Eiser heeft nadien wederom om asiel gevraagd en nadien deze aanvraag ingetrokken, waarna hij wederom om asiel heeft gevraagd. Hieruit blijkt dat eiser eerder toegang heeft gehad tot de asielprocedure en daarom heeft verweerder mogen aannemen dat eiser de huidige asielaanvraag heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen.
Maatregel van bewaring
artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Als zware gronden [4] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
En als lichte gronden [5] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser betwist alle zware en lichte gronden.
6. Verweerder heeft op zitting de lichte grond 4a laten vallen.
7. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [6] volgt dat voor het opleggen van onder meer de zware gronden 3a en 3c alleen is vereist dat deze gronden feitelijk juist zijn en dat verweerder daarop – als dat het geval is – geen nadere toelichting op hoeft te geven. [7] In de maatregel van bewaring is terecht overwogen dat eiser niet beschikt over een nationaal paspoort of ander document voor grensoverschrijding. Verder is, zoals hiervoor is overwogen en reeds in de eerder genoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam is vastgesteld, eisers asielaanvraag bij besluit van 16 augustus 2023 buiten behandeling gesteld en is aan hem een terugkeerbesluit opgelegd. Niet is gebleken dat eiser gevolg heeft gegeven aan dit terugkeerbesluit. Deze zware gronden tezamen zijn reeds voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking.
Artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw
8. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel onder artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw ten grondslag liggen niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht, zodat deze aan de maatregel ten grondslag konden werden gelegd en de maatregel kunnen dragen.
Lichter middel
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kan worden toegepast. Uit de gronden die ten grondslag zijn gelegd aan de maatregel van bewaring volgt een risico op onttrekking. De rechtbank stelt vast dat de gronden ten aanzien van het lichter middel gelijk zijn aan de gronden die eiser reeds heeft aangevoerd in een eerdere procedure tegen de maatregel van bewaring. Uit de eerder genoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, is reeds vastgesteld dat deze gronden niet kunnen leiden tot het oordeel dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen. In hetgeen eiser in deze procedure heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen.
Ambtshalve toets
10. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 12 september 2024 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b en c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Koninklijke Marechaussee.
3.Rb Den Haag (zittingsplaats Rotterdam) 27 augustus 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:8033.
4.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
5.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.