ECLI:NL:RBDHA:2024:14602

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2024
Publicatiedatum
13 september 2024
Zaaknummer
NL24.23043
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag EU-verblijfsvergunning langdurig ingezetene en beoordeling van verblijfsrecht van tijdelijke aard

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een ‘EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen’. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 15 februari 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 29 mei 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2024, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met kennisgeving, niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor een ‘EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen’ aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. De rechtbank is van oordeel dat de minister de aanvraag van eiseres heeft kunnen afwijzen. De afwijzing is gebaseerd op het feit dat eiseres op het moment van de aanvraag niet minimaal vijf jaar zonder onderbreking in Nederland heeft gewoond op basis van een geldige verblijfsvergunning regulier voor een niet-tijdelijk verblijfsdoel. Eiseres had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, wat een verblijfsrecht van tijdelijke aard is. Eiseres heeft de juistheid van deze afwijzingsgrond niet gemotiveerd betwist, waardoor deze beroepsgrond niet slaagt.

Eiseres stelt verder dat de minister ten onrechte geen belangenafweging heeft gemaakt met betrekking tot haar familie-, gezins- en privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft overwogen dat eiseres haar gestelde relatie niet heeft aangetoond, waardoor een belangenafweging niet aan de orde is. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.23043

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiseres,

(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een ‘EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen’.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 15 februari 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 29 mei 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2024, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit het beroep [2] , op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met kennisgeving, niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor een ‘EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen’. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat de minister de aanvraag van eiseres heeft kunnen afwijzen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Langdurig verblijf in Nederland
5. De rechtbank stelt vast dat aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag is gelegd dat eiseres op het moment van de aanvraag dan wel op het moment van de beslissing op de aanvraag, niet minimaal vijf jaar zonder onderbreking in Nederland heeft gewoond op basis van een geldige verblijfsvergunning regulier, voor een niet-tijdelijk verblijfsdoel. In dit verband heeft de minister er in zijn besluit op gewezen dat eiseres ten tijde van de aanvraag in het bezit was van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘zoekjaar hoogopgeleiden’, hetgeen een verblijfsrecht van tijdelijke aard is als bedoeld in artikel 45b van de Vreemdelingenwet 2000. Met de enkele stelling dat zij wel degelijk langdurig in Nederland verblijft, wordt door eiseres de door de minister gehanteerde afwijzingsgrond niet weerlegd. Immers niet in geschil is dat eiseres geruime tijd in Nederland verblijft, maar van belang is dat het verblijfsrecht van eiseres voorafgaande aan haar aanvraag niet van niet-tijdelijke aard was. Eiseres heeft de juistheid van deze afwijzingsgrond niet (gemotiveerd) betwist. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Artikel 8 EVRM [3] en SIS-signalering
6. Eiseres stelt verder dat de minister ten onrechte geen belangenafweging heeft gemaakt, terwijl er volgens haar sprake is van familie-, gezins- en privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Eiseres stelt in dit verband dat zij een duurzame exclusieve relatie met haar partner heeft.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister in dit verband terecht overwogen dat eiseres haar gestelde relatie op geen enkele wijze heeft aangetoond en dat een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM reeds daarom niet aan de orde is. Ten aanzien van het recht op privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM heeft de minister in het bestreden besluit, en het primaire besluit dat daarvan onderdeel uitmaakt, verwezen naar zijn beschikking van 9 februari 2024, gegeven in een andere aanvraagprocedure van eiseres, en deze overweging als herhaald en ingelast beschouwd. Eiseres heeft geen gronden naar voren gebracht op grond waarvan de rechtbank thans anders zou moeten oordelen over het beroep van eiseres op artikel 8 van het EVRM dan zij reeds in haar uitspraak van 10 juni 2024 [4] heeft gedaan. Omdat eiseres aan artikel 8 van het EVRM geen rechten kan ontlenen en zij niet (langer) rechtmatig in Nederland verblijft, is het aan eiseres opgelegde terugkeerbesluit en de SIS-signalering die ten gevolge daarvan heeft plaatsgevonden juist. Dat de minister in het bestreden besluit niet gemotiveerd zou zijn ingegaan op hetgeen in bezwaar is aangevoerd over de SIS-signalering, volgt de rechtbank niet. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie
op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Zaak NL24.23045.
3.Artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4.ECLI:NL:RBDHA:2024:8954 inzake het beroep van eiseres tegen het besluit van 9 februari 2024.