ECLI:NL:RBDHA:2024:14623
Rechtbank Den Haag
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van bestuursrecht en vreemdelingenrecht. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. E. Ebes, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarin de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 werd afgewezen. Na een eerdere afwijzing heeft de minister op 12 april 2024 het bezwaar van verzoeker gegrond verklaard en hem het gevraagde uitstel van vertrek verleend. Hierop heeft verzoeker zijn verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft de minister in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. De minister heeft aangegeven dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De rechtbank heeft vervolgens het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toegewezen, waardoor verzoeker geen griffierecht hoeft te betalen. De voorzieningenrechter heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, hoewel de minister tegemoet is gekomen aan het verzoek om een voorlopige voorziening, er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Dit is gebaseerd op het feit dat de minister het bestreden besluit niet heeft herroepen wegens een aan hem te wijten onrechtmatigheid en dat verzoeker de gevraagde bewijsmiddelen pas na het indienen van bezwaar en het verzoek om een voorlopige voorziening heeft overgelegd. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen.