ECLI:NL:RBDHA:2024:14678

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
22/1859
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging en intrekking van bijstandsuitkering na weigering huisbezoek zonder redelijke grond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een bijstandsuitkering ontving, en het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer. Eiseres had haar uitkering ontvangen op basis van de Participatiewet, maar deze werd beëindigd en ingetrokken na een huisbezoek dat zij weigerde. Verweerder stelde dat eiseres de medewerkingsplicht had geschonden door geen toegang te verlenen tot haar woning, wat leidde tot de conclusie dat haar recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Eiseres voerde aan dat er geen redelijke grond was voor het huisbezoek en dat er minder ingrijpende onderzoeksmiddelen beschikbaar waren. De rechtbank oordeelde dat het huisbezoek niet voldeed aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Hierdoor kon verweerder niet de gevolgen van beëindiging en intrekking van de uitkering verbinden aan de weigering van eiseres om mee te werken aan het huisbezoek. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1859

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. B.J.P. Toonen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: S. de la Paz).

Inleiding

In het primaire besluit van 7 februari 2022 heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres per 1 februari 2022 beëindigd en over de periode van 1 tot en met 7 februari 2022 ingetrokken. Met het bestreden besluit van 7 maart 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 26 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder. Namens verweerder was ook [naam 1] aanwezig, sociaal rechercheur van de gemeente Zoetermeer.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiseres ontving sinds 1 augustus 2020 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) naar de norm voor een alleenstaande ouder op het adres [adres] te [plaats] (uitkeringsadres). Eiseres heeft twee kinderen. Dhr. [naam 2], inmiddels de ex-partner van eiseres, is de vader van haar jongste kind. Eiseres en dhr. [naam 2] dragen samen zorg voor hun kind.
2. Verweerder is een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verstrekte uitkering vanwege het vermoeden dat zij met dhr. [naam 2] een gezamenlijke huishouding voerde. In het kader van dit onderzoek zijn voor zover hier relevant twee medewerkers van de sociale recherche van de gemeente Rijswijk (hierna: medewerkers) op 1 februari 2022 bij het uitkeringsadres geweest met als doel een onaangekondigd huisbezoek af te leggen. Eiseres heeft de medewerkers geen toegang tot haar woning verleend vanwege corona en omdat zij niet wist wat haar juridische mogelijkheden waren.
3. Verweerder heeft de uitkering van eiseres daarna bij primair besluit beëindigd per 1 februari 2022 en ingetrokken over de periode van 1 tot en met 7 februari 2022. Aan de beëindiging en intrekking ligt ten grondslag dat eiseres de medewerkingsplicht heeft geschonden door het huisbezoek te weigeren, als gevolg waarvan haar woon- en leefsituatie niet kon worden vastgesteld. Daardoor kon het recht op bijstand van eiseres niet worden vastgesteld. Verweerder heeft het primaire besluit gehandhaafd bij het bestreden besluit.

Beoordeling door de rechtbank

4. Voor de volledigheid merkt de rechtbank het volgende op. Verweerder heeft ook de periode voorafgaand aan 1 februari 2022 onderzocht. Dat onderzoek heeft geleid tot een intrekking over de periode van 1 juli 2021 tot en met 31 januari 2022 en terugvordering tot een bedrag van € 8.285,13. Verweerder heeft de terugvordering mede aan dhr. [naam 2] gericht. Aan de intrekking, terugvordering en medeterugvordering heeft verweerder de conclusie ten grondslag gelegd dat eiseres en dhr. [naam 2] een gezamenlijke huishouding vormden in die periode en dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door daarvan geen melding te maken. De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen deze intrekking en terugvordering (met nummer SGR 22/3764) en het beroep van dhr. [naam 2] tegen de medeterugvordering (met nummer SGR 22/3958) beoordeeld in een aparte uitspraak. Het oordeel van de rechtbank daarin is dat verweerder op basis van het onderzoek van de sociale recherche onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van een gezamenlijke huishouding in de periode van 1 juli 2021 tot en met 31 januari 2022.
5. De rechtbank beoordeelt in deze procedure de rechtmatigheid van de beëindiging van de uitkering met ingang van 1 februari 2022 en de intrekking over de periode van 1 tot en met 7 februari 2022 (te beoordelen periode). Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6. Vast staat tussen partijen dat eiseres geen medewerking heeft verleend aan het huisbezoek. Tussen partijen is in geschil of er sprake was van een redelijke grond voor het huisbezoek. Eiseres heeft aangevoerd dat er geen redelijke grond was en dat verweerder een voor eiseres minder ingrijpend onderzoeksmiddel had moeten toepassen om de woonsituatie vast te stellen. Verweerder had namelijk eerst een rechtmatigheidsgesprek met eiseres moeten voeren.
6.1.
De volgende bevindingen uit het onderzoek van de sociale recherche hebben aanleiding gegeven tot het willen afleggen van een huisbezoek:
  • tussen 18 oktober en 1 februari zijn 40 waarnemingen verricht waarbij 34 keer de auto van dhr. [naam 2] bij de woning van eiseres is waargenomen;
  • de toename van pintransacties van dhr. [naam 2] in de wijk van het uitkeringsadres gedurende langere tijd voorafgaand aan het huisbezoek;
  • op de Facebookaccounts van dhr. [naam 2] en eiseres worden zij gepresenteerd als gezin;
  • op de website van de rijschool van dhr. [naam 2] wordt het uitkeringsadres vermeld als bezoekadres;
  • dhr. [naam 2] heeft het uitkeringsadres opgegeven bij een kredietaanvraag van september 2020.
6.2.
Een redelijke grond voor een huisbezoek bestaat als voorafgaand aan – dat wil zeggen: vóór of uiterlijk bij aanvang van – het huisbezoek duidelijk is dát en op grond van welke concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand en de bijstandverlenende instantie deze gegevens niet op een andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze kan verifiëren. Dit volgt uit vaste rechtspraak. [1]
6.3.
De rechtbank oordeelt als volgt. Verweerder had op basis van de hiervoor genoemde onderzoeksbevindingen weliswaar voldoende redenen om op 1 februari 2022 aan de woon- en leefsituatie van eiseres te twijfelen, maar het huisbezoek voldeed niet aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, alvorens over te gaan tot een huisbezoek, had moeten onderzoeken of een huisbezoek als controlemiddel noodzakelijk was en of er geen andere passende mogelijkheden waren om de woonsituatie van eiseres te onderzoeken die minder ingrijpend waren dan een huisbezoek. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de woon- en leefsituatie niet op een andere, minder belastende wijze konden worden vastgesteld omdat een rechtmatigheidsgesprek eiseres de mogelijkheid had gegeven haar woonsituatie aan te passen in de tijd tussen de uitnodiging en het gesprek zelf, waar gewoonlijk 72 uur tussen moet zitten. De rechtbank volgt dit standpunt van verweerder niet. Een dergelijk gesprek hoeft niet het verrassingselement weg te nemen van een onaangekondigd huisbezoek. Verweerder had eiseres kunnen uitnodigen voor een confrontatiegesprek over de onderzoeksbevindingen die aanleiding waren voor de gerezen twijfel en direct aansluitend op dat gesprek op huisbezoek kunnen gaan. Er was bovendien geen aanwijzing dat eiseres op de hoogte was van de twijfels van de sociale recherche omtrent haar woonsituatie. De rechtbank neemt bij haar oordeel ook in overweging dat de sociale recherche deze werkwijze, van een direct huisbezoek zonder voorafgaand een gesprek te voeren met betrokkenen, niet lang na het bestreden besluit heeft aangepast om meer de menselijke maat te hanteren bij dit soort onderzoeken. Zoals ter zitting door verweerder is toegelicht, zal een betrokkene nu in beginsel eerst voor een gesprek worden uitgenodigd alvorens wordt overgegaan op een huisbezoek. Niet valt in te zien waarom deze menselijke maat dan ook niet in deze zaak zou moeten gelden.
6.4.
Omdat het huisbezoek niet in lijn is met de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit en er dus geen sprake was van een redelijke grond, kon verweerder niet aan de weigering van eiseres om aan het huisbezoek mee te werken, het gevolg verbinden dat haar uitkering werd beëindigd en ingetrokken in de te beoordelen periode. Het beroep van eiseres slaagt. De overige punten die eiseres in haar beroep naar voren heeft gebracht, behoeven daarom geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat verweerder de bijstandsuitkering van eiseres ten onrechte heeft beëindigd en ingetrokken in de te beoordelen periode. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen. Omdat de rechtbank niet inziet hoe verweerder de woonsituatie van eiseres in de te beoordelen periode nog zorgvuldig kan vaststellen, zal de rechtbank ook het primaire besluit herroepen.
8. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. De proceskosten worden overeenkomstig het Bpb begroot op € 1.750,- in beroep (één punt voor het indienen van een beroepschrift in beide zaken en één punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 875,- per punt en wegingsfactor 1,0), en op
€ 1.248,- in bezwaar (één punt voor het indienen van een bezwaarschrift en één punt voor de hoorzitting, met een waarde van € 624,- per punt en wegingsfactor 1,0). In totaal is dat een bedrag van € 2.998,- aan proceskosten. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder ook het griffierecht aan eiseres vergoeden ter hoogte van € 50,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 7 maart 2022;
  • herroept het primaire besluit van 7 februari 2022;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.998,- aan proceskosten aan eiseres;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van
mr.Y. Al-Qaq, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2024.
de griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 5 december 2023, Centrale Raad van Beroep (CRvB), ECLI:NL:CRVB:2023:2348