ECLI:NL:RBDHA:2024:14684

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
23/5528
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering Bbz-uitkering op basis van redelijke belangenafweging

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de terugvordering van zijn uitkering op grond van het Besluit bijstandverlening voor zelfstandigen 2004 (Bbz). Eiser had een Bbz-uitkering ontvangen, maar deze werd herzien en er werd een bedrag van € 2.041,34 teruggevorderd. De rechtbank behandelt de rechtmatigheid van deze terugvordering en de omstandigheden van eiser. Eiser had een bedrijf gestart voor buitensport en outdoor activiteiten, maar door de coronapandemie had hij geen inkomsten. Hij kwam niet in aanmerking voor de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) omdat zijn bedrijf pas na de deadline was ingeschreven. De rechtbank oordeelt dat de terugvordering berust op een redelijke belangenafweging. Verweerder heeft terecht gesteld dat het belang van de gemeente bij de terugvordering een goede besteding van gemeenschapsgeld is. De rechtbank concludeert dat de terugvordering van de Bbz-uitkering gerechtvaardigd is en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5528

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. E.H. Buizert).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de terugvordering van zijn uitkering op grond van het Besluit bijstandverlening voor zelfstandigen 2004 (Bbz). Bij primair besluit van 19 december 2022 heeft verweerder de Bbz-uitkering van eiser herzien en tot een bedrag van € 2.041,34 teruggevorderd.
Met het bestreden besluit van 12 juni 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1. Op 1 januari 2020 is eiser een bedrijf gestart, genaamd [bedrijfsnaam], voor het organiseren van buitensport en outdoor activiteiten. Eiser heeft een uitkering voor zelfstandigen aangevraagd omdat de evenementenbranche, waarin het bedrijf van eiser actief is, vanwege de coronapandemie op last van de overheid gesloten werd tijdens een lockdown, waardoor eiser een periode geen inkomsten had. Eiser kwam niet in aanmerking voor een uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo), omdat eisers bedrijf pas na 17 maart 2020 ingeschreven was bij de Kamer van Koophandel (KvK).
2. Verweerder heeft eiser bij besluit van 20 april 2021 een Bbz-uitkering toegekend met terugwerkende kracht vanaf 1 februari 2021, voor de periode tot en met 30 juni 2021, ter hoogte van € 1.075,44 per maand. De uitkering is toegekend in de vorm van een lening. In totaal heeft eiser € 5.377,20 aan bijstand voor zelfstandigen ontvangen.
3. Verweerder heeft eiser bij brief van 10 mei 2022 verzocht inkomensgegevens, waaronder een jaarrekening over 2021, aan te leveren voor de definitieve vaststelling van zijn recht op bijstand. Eiser heeft deze informatie op 19 december 2022 aangeleverd. Verweerder heeft aan de hand van de inkomensgegevens van eiser definitief vastgesteld dat het totale inkomen van eiser in 2021 een bedrag van € 14.966,19 was, bestaande uit de fiscale jaarwinst van 2021 ter hoogte van € 9.588,99 en de renteloze lening op grond van de Bbz ter hoogte van € 5.377,20. De voor eiser geldende bijstandsnorm in 2021 bedroeg
€ 12.924,84. Verweerder heeft de Bbz-uitkering van eiser bij primair besluit herzien en teruggevorderd tot een bedrag van € 2.041,34 op de grond dat eiser te veel bijstand heeft ontvangen. Verweerder heeft de terugvordering gebaseerd op artikel 12, tweede lid onder c van het Bbz. Volgens verweerder had eiser recht op bijstand op grond van het Bbz tot een bedrag van € 3.335,85. Dat bedrag heeft verweerder omgezet in een gift. Verweerder heeft de terugvordering gehandhaafd bij het bestreden besluit.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de terugvordering. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. Eiser is het niet eens met de terugvordering. Hij stelt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn omstandigheden. In de aanloop naar zijn aanvraag om bijstand voor zelfstandigen is hij van het kastje naar de muur gestuurd. Eiser had een Tozo-uitkering gewild, maar door omstandigheden kwam hij daarvoor niet in aanmerking. In maart 2020 was eiser in het buitenland waar een lockdown werd afgekondigd in verband met de coronapandemie. Door de reisbeperking kon hij niet op tijd in Nederland terug zijn om zich op tijd in te kunnen schrijven bij de Kamer van Koophandel. Terug in Nederland had eiser geen werk en geen inkomen. Pas in april 2021 ontving hij eindelijk goedkeuring voor een uitkering. Tot die tijd heeft hij zijn volledige spaargeld op moeten maken en daarna kon hij zijn vaste lasten niet meer betalen. Het voelt voor eiser onmenselijk dat hij bovenop deze financiële tegenslagen ook nog de Bbz-uitkering moet terugbetalen.
Juridisch kader
6. Ingevolge artikel 11, eerste lid van het Bbz heeft algemene bijstand voorlopig de vorm van een renteloze geldlening die in maandelijkse termijnen wordt uitbetaald. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat, zodra het inkomen bekend is over het boekjaar waarin de in het eerste lid bedoelde bijstand is verleend, de hoogte van deze bijstand definitief wordt vastgesteld en dat, voor zover het vermogen van de zelfstandige de van toepassing zijnde grens van artikel 3 niet te boven gaat, tot die hoogte omzetting plaatsvindt in een bedrag om niet.
6.1.
Ingevolge artikel 12, eerste lid van het Bbz neemt dat het college (verweerder) een nadere beslissing met betrekking tot de verleende bijstand, bedoeld in artikel 11, eerste lid, nadat het college het netto inkomen uit bedrijf of zelfstandig beroep definitief heeft vastgesteld.
6.2.
In artikel 12, tweede lid, sub c van het Bbz is bepaald dat indien de verleende bijstand, vermeerderd met het in het desbetreffende boekjaar behaalde netto inkomen, meer is dan de jaarnorm, de bijstand ter grootte van het verschil kan worden teruggevorderd en dat de rest van de als geldlening verstrekte bijstand wordt omgezet in een bedrag om niet.
7. In dit geval heeft verweerder op basis van het hiervoor geschetste juridisch kader een bedrag van € 3.335,85 omgezet in een bedrag om niet. Het bedrag dat verweerder teruggevorderd heeft, op de grond dat eiser te veel heeft ontvangen, is € 2.041,34. De hoogte van eisers inkomen in het jaar 2021 is niet in geschil. Eiser bestrijdt ook niet de hoogte van de voor hem geldende bijstandsnorm. Derhalve is niet in geschil dat eiser te veel bijstand voor zelfstandigen heeft ontvangen. Tussen partijen is alleen in geschil of de terugvordering, gezien de omstandigheden van eiser, redelijk is.
8. Uit artikel 12, tweede lid onder sub c van het Bbz volgt dat het terugvorderen van (een deel van) de Bbz-uitkering een bevoegdheid is van verweerder. De rechtbank dient derhalve te beoordelen of verweerder een redelijke afweging heeft gemaakt van alle rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen, alvorens hij is overgegaan tot terugvordering. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dat gedaan. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het belang van de gemeente bij de terugvordering een goede besteding van het gemeenschapsgeld is. Omdat verweerder het beschikbare budget voor bijstand maar één keer kan besteden, moet het zorgvuldig gebeuren en de mensen toekomen die er recht op hebben. Herziening en terugvordering van het teveel ontvangen bedrag is een geschikt en noodzakelijk middel om dat doel te bereiken. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht bij de afweging betrokken dat, omdat eiser een bedrag van € 2.041,34 meer heeft gekregen dan waar hij volgens de geldende norm recht op had, terugvordering van dat bedrag terecht is. Ook heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht overwogen dat het mislopen van een Tozo-uitkering niet maakt dat verweerder de te veel ontvangen bijstand voor zelfstandigen niet mocht terugvorderen. Als eiser voor een Tozo-uitkering in aanmerking was gekomen, had hij deze ook moeten terugbetalen voor zover eiser, gelet op de jaarnorm, te veel inkomenssteun zou hebben ontvangen. Verder heeft verweerder terecht meegewogen dat eiser geen bezwaar heeft aangetekend tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een Tozo-uitkering en dat verweerder de aanvraag om bijstand voor zelfstandigen met terugwerkende kracht heeft toegekend per
1 februari 2021. Zo blijft vanaf de aanvraag om een Tozo-uitkering van 23 december 2020 tot aan 1 februari 2021 een beperkte periode over waarin eiser geen bijstand heeft ontvangen.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat de terugvordering berust op een redelijke belangenafweging. De rechtbank ziet, op basis van de hiervoor besproken omstandigheden, dan ook geen aanleiding om hier aan te nemen dat de terugvordering eiser onevenredig hard getroffen heeft.

Conclusie en gevolgen

9. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat de terugvordering stand houdt.
10. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van
mr.Y. Al-Qaq, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2024.
de griffier is verhinderd
te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.