Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 23/8377 en 23/8376
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 februari 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college
(gemachtigde: mr. S.J.C. Hocks).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Kerk & Co B.V., te Den Haag (vergunninghoudster).
Kerk & Co B.V., te Den Haag (vergunninghoudster).
Inleiding
1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning voor het veranderen van het pand [adres] te [plaats] door het maken van een constructieve doorbraak.
1.1.
Het college heeft met het besluit van 30 juni 2023 aan vergunninghoudster deze omgevingsvergunning verleend. Met het bestreden besluit van 13 november 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij dit besluit gebleven. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld (zaaknummer SGR 23/8376).
1.2.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
Eiser heeft nadere stukken overgelegd.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van het college en namens vergunninghoudster [naam], vergezeld door M. Lubbers, architect.
Totstandkoming van het besluit
2. Vergunninghoudster huurt de bedrijfsruimte aan de [adres] te [plaats] van Staedion. De woning van eiser bevindt zich boven de bedrijfsruimte van vergunninghoudster en zijn berging bevindt zich naast de bedrijfsruimte.
2.1.
Bij besluit van 1 december 2022 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van de bedrijfsruimte van vergunninghoudster door het maken van een constructieve doorbraak. Tegen dat besluit heeft eiser een bezwaarschrift ingediend alsmede een verzoek om een voorlopige voorziening (zaaknummer SGR 23/386).
2.2.
Op 24 februari 2023 heeft de voorzieningenrechter uitspraak gedaan op dit verzoek en het verzoek, om de omgevingsvergunning bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen, afgewezen (ECLI:NL:RBDHA:2023:2765). Wel heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het college nader moest onderzoeken of al dan niet sprake was van met het bestemmingsplan strijdig gebruik. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het enkele gebruik van de bedrijfsruimte als werk- en vergaderplek zonder dienstverlening strijdig is met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter achtte het eerder door het college uitgevoerde onderzoek, op grond van de inschrijving in de Kamer van Koophandel en de toelichting van vergunninghoudster, mede gelet op hetgeen ter zitting is verklaard, ontoereikend. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter had het beoogde gebruik als kantoor, zoals aangegeven op de aanvraag, reden voor het college moeten zijn om nader onderzoek te doen en dat heeft het college nagelaten. Om die reden heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het besluit op dit punt in strijd was met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kleefde er derhalve een onderzoeks- en motiveringsgebrek aan het besluit in verband met het beoogde gebruik en de daarmee samenhangende vraag of het college de activiteit op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) moest beoordelen. De voorzieningenrechter heeft in zijn afweging betrokken dat het college in bezwaar het geconstateerde gebrek zou kunnen herstellen door alsnog afdoende te onderzoeken en te motiveren dat geen sprake is van een strijdig gebruik.
2.3.
Naar aanleiding van deze uitspraak en hetgeen tijdens de procedure is besproken, is het college tot de conclusie gekomen dat het aangevraagde en feitelijk al aanwezige gebruik in de plint (toch) in strijd was met het bestemmingsplan. Om te kunnen beoordelen of de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘Handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’ met de beslissing op bezwaar alsnog kon worden verleend, heeft het college advies ingewonnen bij de afdeling Stedenbouw & Planologie (S&P) en de afdeling Economie. De afdeling S&P kon met de afwijking instemmen, maar de afdeling Economie niet. Hierop heeft vergunninghoudster verzocht om de omgevingsvergunning in te trekken. Dat is gebeurd met het besluit van 12 juni 2023.
2.4.
Op 12 juni 2023 heeft vergunninghoudster een nieuwe aanvraag ingediend voor het veranderen van het pand [adres] te [plaats] door het maken van een constructieve doorbraak. Hierbij heeft vergunninghoudster aangegeven dat het gedeelte in de plint zal worden gebruikt voor maatschappelijke doeleinden en uitsluitend nog de ruimte achter de te verwijderen muur gebruikt zal worden als kantoor.
2.5.
Met het besluit van 30 juni 2023 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteit “het bouwen van een bouwwerk” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
3. De voorzieningenrechter beoordeelt de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Hij doet dat aan de hand van de door eiser aangevoerde gronden. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, beslist hij ook op het beroep van eiser. Artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. Dat, zoals eiser ter zitting naar voren heeft gebracht, bij de rechtbank ook een beroep van eiser aanhangig is over een besluit op een door eiser ingediend handhavingsverzoek (zaaknummer SGR 22/5135), staat niet aan kortsluiting in de weg, omdat dat besluit afzonderlijk van het bestreden besluit beoordeeld kan worden.
3.1
Eiser voert aan dat een kantoor op grond van het bestemmingsplan niet is toegestaan en dit voorgestelde gebruik niet gewenst is op deze locatie. Daarnaast zijn de huurders en de bewonerscommissie niet geïnformeerd door verhuurder Staedion en zijn zij niet in staat gesteld om overleg te voeren of advies in te dienen. Eiser vreest dat er schade zal ontstaan aan de bovenliggende woningen als er gesloopt wordt zonder een deugdelijke tijdelijke constructie. Verder stelt hij dat het gepubliceerde stempelplan niet uitvoerbaar is voor de voorgestelde werkzaamheden en de maatvoering van het hele plan gebrekkig is. De constructietekening voor de aannemer wijkt af van de gepubliceerde uitgangspunten van de constructeur en de waarschuwing daarin om de belasting goed naar de fundering te leiden wordt genegeerd. Er ontbreken volgens eiser verder gegevens over de fundering, leidingen en balkenlagen. Daarnaast voert eiser aan dat de voorgestelde doorbraak van de dragende muur op deze plaats niet mogelijk is vanwege een bestaande hemelwaterafvoer. Tevens wijst eiser er op dat er geen bouwveiligheidsplan is.
Toetsingskader
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 12 juni 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
4.1
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
4.2
Voor zover relevant is in artikel 2.10, eerste en tweede lid, van de Wabo bepaald dat een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ wordt geweigerd indien de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het college niet aannemelijk maken dat het bouwen van het bouwwerk voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld op grond van de bouwverordening of het Bouwbesluit 2012 (het Bouwbesluit) of indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan en daarvoor geen omgevingsvergunning wordt verleend.
Bestemmingsplan
5. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Stationsbuurt”. Het pand heeft blijkens de verbeelding de bestemming “Gemengd – 1” en de dubbelbestemming “Waarde – Archeologie 2”. Aan de voorzijde van het pand (de plint) geldt de functieaanduiding “maatschappelijk”. De gronden aan de achterzijde van het pand (achter de door te breken muur) hebben de functieaanduiding “kantoor”.
5.1
Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) zijn de op de verbeelding aangegeven bestemming en de daarbij behorende regels bepalend voor het antwoord op de vraag of een bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. [1] Daarom kan eisers stelling dat de verbeelding niet overeenkomt met de werkelijke situatie naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan het voorgaande niet afdoen. Dit had destijds bij de vaststelling van het bestemmingsplan aan de orde kunnen komen. Ook de aanduidingen in het kadaster en in het BAG-register, waar eiser een beroep op heeft gedaan, doen naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit verband niet ter zake, omdat die geen rol spelen in het toetsingskader voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’.
5.2
Aangezien vergunninghoudster bij de aanvraag van 12 juni 2023 heeft aangegeven dat het voorste gedeelte van de begane grondvloer van het pand (de plint) zal worden gebruikt voor maatschappelijke doeleinden en uitsluitend nog de ruimte achter de te verwijderen muur gebruikt zal worden als kantoor, acht de voorzieningenrechter het voorgenomen gebruik in overeenstemming met het bestemmingsplan. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is voor het bouwplan dan ook niet vereist.
5.3
Het betoog van eiser slaagt niet.
Bouwbesluit
6. In het verweerschrift is vermeld dat de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden voor een beoordeling zijn voorgelegd aan het team Bouwconstructie van afdeling Vergunningen en Toezicht van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling (team Bouwconstructie). Dit team heeft de aangeleverde constructieve berekeningen van Geelhoed Engineering B.V. (Geelhoed) goedgekeurd. Daarnaast is het bezwaarschrift van eiser voor een reactie voorgelegd aan het team Bouwconstructie. Dit team heeft aangegeven nog steeds van opvatting te zijn dat met de aanvraag voldoende aannemelijk is gemaakt dat (ruimschoots) aan de daaraan gestelde voorschriften van het Bouwbesluit wordt voldaan.
Verder heeft vergunninghoudster in september 2023 een aanvulling op de “Statische berekening bovenbouw” van Geelhoed ingediend. In het bijzonder betreft het een controle van de bestaande fundering. Ook deze gegevens zijn beoordeeld door het team Bouwconstructie en akkoord bevonden, aldus het college.
6.1
Zoals reeds overwogen in de uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 februari 2023, toetst het college op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo een aanvraag voor de activiteit bouwen onder meer aan het Bouwbesluit. De vraag of een bouwplan voldoet aan het Bouwbesluit moet worden beantwoord aan de hand van een aannemelijkheidstoets. Dit betekent dat een omgevingsvergunning voor de activiteit “het bouwen van een bouwwerk” moet worden geweigerd, als de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het college niet aannemelijk maken dat het bouwen van het bouwwerk voldoet aan de voorschriften in het Bouwbesluit. Het college heeft hierbij beoordelingsruimte. Dit betekent dat niet hoeft te zijn aangetoond dat aan het Bouwbesluit wordt voldaan.
6.2
Ingevolge artikel 8.1, eerste lid, van het Bouwbesluit is de uitvoering van bouw- en sloopwerkzaamheden zodanig dat voor de omgeving een onveilige situatie of voor de gezondheid of bruikbaarheid nadelige hinder zoveel mogelijk wordt voorkomen.
6.3
Ingevolge artikel 8.2, aanhef en onder c, van het Bouwbesluit worden bij het uitvoeren van bouw- of sloopwerkzaamheden maatregelen getroffen ter voorkoming van beschadiging of belemmering van wegen, van in de weg gelegen werken en van andere al dan niet roerende zaken op onder meer een aangrenzend perceel.
6.4
Ingevolge artikel 8.7 van het Bouwbesluit worden de op grond van de artikel 8.2 tot en met 8.6 te treffen maatregelen op aanwijzing van het bevoegd gezag vastgelegd in een veiligheidsplan.
6.5
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat voor dit bouwplan geen bouwveiligheidsplan is vereist. Gelet op de in artikel 8.7 van het Bouwbesluit gegeven opsomming van gegevens die een dergelijk plan moet bevatten, kan het college worden gevolgd in zijn uitleg dat een bouwveiligheidsplan slechts nodig is voor grotere of ingrijpendere bouwplannen dan het doorbreken van een muur.
6.6
Het college heeft zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aannemelijk is dat het bouwplan voldoet aan de andere voorschriften van het Bouwbesluit. De voorzieningenrechter acht daarbij van belang dat de aanvraag en daarbij verstrekte gegevens en bescheiden, waaronder de constructieve berekeningen van Geelhoed en het stempelplan, zijn voorgelegd aan het team Bouwconstructie en door dat team zijn beoordeeld en goedgekeurd. Ook eisers opmerkingen en kanttekeningen in zijn bezwaarschrift zijn beoordeeld en van een reactie voorzien door het team Bouwconstructie en leiden niet tot een ander oordeel. De beoordeling van het team Bouwconstructie weegt naar het oordeel van de voorzieningenrechter zwaarder dan de visie van eiser op die stukken, nu eiser geen onafhankelijke deskundige op het gebied van bouwveiligheid is en ook geen tegenrapport van een dergelijke deskundige heeft overgelegd.
6.7
Ook dit betoog van eiser slaagt niet.
Overleg bewonersvereniging en Staedion
7. Voor zover eiser stelt dat Staedion ten onrechte geen overleg heeft gevoerd met de bewoners van het pand, overweegt de rechtbank dat dit geen omstandigheid is die een rol kan spelen in de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, gelet op het toetsingskader als beschreven in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo.
7.1
Ook dit betoog van eiser slaagt niet.
Slotsom
8. Aangezien geen van de in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo genoemde weigeringsgronden zich in dit geval voordoet, heeft het college naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht de gevraagde omgevingsvergunning verleend en deze bij het bestreden besluit in stand gelaten.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit stand houdt. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.