ECLI:NL:RBDHA:2024:14729

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
NL24.13393, NL24.13408, NL24.13410, NL24.13416 en NL24.13422
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring van beroepen tegen de maatregel van bewaring van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 april 2024 uitspraak gedaan in de beroepen van eisers, die de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als tegenpartij hebben. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De zaak betreft de maatregel van bewaring die op 13 maart 2024 aan eisers is opgelegd op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eisers, van Syrische nationaliteit, hebben tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij zij ook schadevergoeding hebben verzocht. De staatssecretaris heeft de maatregel op 28 maart 2024 opgeheven, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de maatregel niet onrechtmatig was. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft waarom de maatregel van bewaring is opgelegd, ondanks de zwangerschapscomplicaties van eiseres. De rechtbank concludeert dat er geen zicht was op overdracht op het moment van de inbewaringstelling, maar dat dit niet betekent dat de maatregel onrechtmatig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet had hoeven afzien van de inbewaringstelling, gezien de verklaringen van eiseres en het gebrek aan onderbouwing van complicaties. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de meldplicht niet heeft geleid tot medewerking aan de terugkeer naar Bulgarije. De beslissing van de rechtbank is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.13393, NL24.13408, NL24.13410, NL24.13416 en NL24.13422

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser 1] en [eiser 2], eisers

V-nummer: [nummer 1] en [nummer 2]
en hun hierna genoemde minderjarige kinderen:
[naam 1], geboren op [geboortedatum 1] 2016
[naam 2], geboren op [geboortedatum 2] 2019
[naam 3], geboren op [geboortedatum 3] 2021
gemachtigde: mr. A. Khalaf,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluiten van 13 maart 2024 (de bestreden besluiten) heeft de staatsecretaris aan eisers de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft op 28 maart 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
Partijen hebben ingestemd met een schriftelijke behandeling. Eiser heeft op 5 april 2024 gronden van beroep ingediend. De staatssecretaris heeft hier op 11 april 2024 op gereageerd.
De rechtbank heeft het onderzoek op 11 april 2024 gesloten.

Overwegingen

1. Eisers stellen van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum 4] 1993 en [geboortedatum 5] 1994.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaken tot de vraag of aan eisers schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregelen van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig zijn geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eisers een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eisers stellen zich op het standpunt dat er op 19 maart 2024 geen zicht op overdracht was. Eiseres is hoogzwanger met zwangerschapscomplicaties. Zij heeft namelijk zwangerschaps-diabetes waardoor zij in week 38 ingeleid moet worden, tenzij de diabetes onder controle is te krijgen. Op 27 maart 2024 is een aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw ingediend en deze is gelet op het voorgaande ingewilligd. Volgens het BMA-advies bevindt eiseres zich al in de zes weken termijn voor de bevalling. Dat houdt in dat verweerder eisers in bewaring hadden genomen zonder acht te slaan op de zes weken termijn van verbod om te vliegen voor de bevalling.
3.1
De rechtbank volgt eisers hierin niet. Dat op 28 maart 2024, op grond van het BMA-advies, de aanvraag op grond van artikel 64 van de Vw is ingewilligd en de maatregel is opgeheven, betekent niet dat de maatregel van aanvang af onrechtmatig was. Op dat moment was immers nog niet duidelijk dat eiseres met 38 weken zwangerschap zou moeten bevallen, waardoor de geplande vlucht van 19 maart 2024 hoe dan ook niet door kon gaan. Uit het proces-verbaal van gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling van 13 maart 2024 blijkt namelijk dat eiseres weliswaar verklaard dat zij mogelijk zwangerschapsdiabetes heeft, maar zij heeft ook aangegeven hiervoor geen medicatie te gebruiken en dat de zwangerschap verder goed gaat. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris, gelet op deze verklaringen van eiseres en het gebrek aan onderbouwing van enige complicaties, niet af had hoeven zien van de inbewaringstelling.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris verder voldoende gemotiveerd waarom in het geval van eisers gekozen is voor het opleggen van de maatregelen van bewaring. De meldplicht heeft niet geleid tot de zelfstandige medewerking aan de terugkeer naar Bulgarije. Eisers hebben verklaard dat zij niet mee zullen werken aan terugkeer naar Bulgarije. Er stond ook een vlucht naar Bulgarije gepland op 19 maart 2024. Om deze redenen heeft de staatssecretaris mogen overgaan tot het opleggen van de maatregelen van bewaring. De staatssecretaris heeft daarbij afdoende toegelicht dat en waarom de medische toestand van eiseres hieraan niet in de weg stond. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregelen van bewaring onrechtmatig waren. [1]
5. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van
H.B. Slot - Akkerman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858