ECLI:NL:RBDHA:2024:14733

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
NL24.25700
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiser, van Marokkaanse nationaliteit, beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring die door de Minister van Justitie en Veiligheid is opgelegd op 21 juni 2024. De maatregel is gebaseerd op artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000, met als doel de identiteit of nationaliteit van eiser vast te stellen en gegevens te verkrijgen voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. Eiser heeft tevens een verzoek ingediend voor schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Eiser heeft op 28 juni 2024 gronden van beroep ingediend, waarop de minister op 4 juli 2024 heeft gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek op dezelfde dag gesloten. De rechtbank overweegt dat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist zijn en dat de minister terecht heeft besloten geen lichter middel toe te passen. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. W.B. Bruins, rechter, en is bekendgemaakt op 8 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.25700

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
gemachtigde: mr. M. Pater,
en
de Minister van Justitie en Veiligheid,als rechtsopvolger van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister

Procesverloop

Bij besluit van 21 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben ingestemd met een schriftelijke behandeling. Eiser heeft op 28 juni 2024 gronden van beroep ingediend. De minister heeft hier op 4 juli 2024 gereageerd.
De rechtbank heeft het onderzoek op 4 juli 2024 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag.
De minister heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
2.1
Bij schrijven van 4 juli 2024 heeft de minister de zware grond 3i en de lichte gronden 4b en 4e laten vallen.
3. Eiser betwist de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Ten aanzien van de zware grond 3a overweegt de
rechtbank dat deze grond feitelijk juist is. Eiser heeft de feitelijke juistheid van deze grond ook niet betwist. Eiser heeft zelf verklaard dat hij zonder documenten naar Nederland is gereisd. Dat eiser asielzoeker is maakt niet dat deze grond niet kan worden tegengeworpen. De minister heeft deze grond terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd.
Ten aanzien van de zware grond 3b overweegt de rechtbank dat ook deze grond feitelijk juist is. Uit de stukken blijkt dat eiser meerdere keren met onbekende bestemming is vertrokken en eiser zelf heeft verklaard dan op reis te zijn in België of Duitsland om te gaan werken. Eisers stelling dat hij niet op de hoogte zou zijn van de plicht om zich te melden doet aan de feitelijke juistheid van deze grond niet af. De minister heeft deze grond terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Ten aanzien van de zware grond 3c overweegt de rechtbank dat deze grond feitelijke juist is. Bij besluit van 1 september 2023 is aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd met een vertrektermijn van 0 dagen. Eisers stelling dat hij niet op de hoogte was van zijn vertrekplicht volgt de rechtbank niet. De beschikking van 1 september 2023 is op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt door dit besluit toe te zenden aan de gemachtigde van eiser. Dit nu de beschikking middels decentrale verzending op 1 september 2023 naar de gemachtigde van eiser per fax is verzonden, waarna ook beroep is ingesteld. De minister heeft deze grond terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden voldoende zijn om de maatregel van bewaring te dragen. Hetgeen eiser voor het overige heeft aangevoerd behoeft dan ook geen bespreking.
5. Eiser stelt dat de minister zijn medische situatie onvoldoende heeft meegewogen bij de beslissing om geen lichter middel toe te passen.
5.1
Bij de beantwoording van de vraag of de minister met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich, mede gelet op wat hierboven is geoordeeld over de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De minister heeft hierbij kunnen betrekken dat een medische dienst aanwezig is in het detentiecentrum die zal beoordelen in hoeverre eiser zorg nodig heeft, en dat deze zorgverlening gelijkwaardig is aan die in de vrije maatschappij. De verwijzing naar de uitspraak van zittingsplaats Groningen gaat niet op, nu sprake is van een andere situatie. In die zaak waren de medische omstandigheden in het geheel niet meegenomen in de belangenafweging. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Ook overigens is niet gebleken dat (het voortduren van) de maatregel van bewaring
onrechtmatig is. [1]
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Bruins, rechter, in aanwezigheid van
H.B. Slot - Akkerman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2022:858.