ECLI:NL:RBDHA:2024:14760

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
22/7078
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van Tozo 4-uitkering en terugvordering van ontvangen bedragen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziening van de aan hem toegekende uitkering in het kader van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo 4) over de periode van 1 mei 2021 tot en met 30 juni 2021 en de terugvordering van een bedrag van € 675,-. Eiser heeft niet met stukken onderbouwd aannemelijk weten te maken dat zijn opgave van de inkomsten over mei en juni 2021 onjuist was. De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag terecht het recht op Tozo 4 heeft herzien en het bedrag van € 675,- heeft teruggevorderd. Eiser heeft in bezwaar en beroep niet de gevraagde (privé) bankafschriften overgelegd, waardoor het college niet in staat was om de rechtmatigheid van de uitkering vast te stellen. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat zijn opgave van de inkomsten onjuist was en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, en is openbaar uitgesproken op 29 augustus 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7078

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. P. Siemerink).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziening van de aan hem toegekende uitkering in het kader van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo 4) over de periode van 1 mei 2021 tot en met 30 juni 2021 en de terugvordering van een bedrag van € 675.-.
Met het bestreden besluit van 10 oktober 2022 is het college bij dat besluit gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigde van het college deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser heeft vanwege de corona-maatregelen van het college een uitkering ontvangen in het kader van de Tozo 1 en 3. Op 7 april 2021 heeft eiser opnieuw een Tozo uitkering aangevraagd (Tozo 4). Op het aanvraagformulier heeft hij aangegeven dat hij in april 2021 een inkomen van € 1.100,- verwacht en dat dat in mei en juni 2021 nihil zal zijn. Het college kent hem daarom in het besluit van 21 april 2021 een Tozo 4 uitkering toe over de maanden mei en juni 2021. In het kader van een controle naar de rechtmatigheid van de uitbetaling van deze uitkering vraagt het college eiser in de brief van 12 februari 2022 op te willen geven wat het definitieve inkomen in mei en juni 2021 is geweest. Eiser geeft op het daarvoor bestemde formulier aan dat zijn inkomen in mei 2021 € 300,- en in juni 2021 € 375,- netto is geweest. In het primair besluit van 23 maart 2022 herziet het college daarom het recht op Tozo 4 gedurende mei en juni 2021 en vordert het een bedrag van € 675,- van eiser terug.
2. In bezwaar geeft eiser aan dat hij per abuis Tozo 4 inkomsten heeft doorgegeven ten behoeve van de maanden mei en juni 2021. De opgegeven inkomsten hebben betrekking op maart en april 2021. Het college heeft eiser gevraagd dit nader te willen onderbouwen. Eiser heeft op 16 september 2022 een winst- en verliesrekening over de maanden mei en juni 2021 ingeleverd. Het college heeft eiser daarop een nadere onderbouwing van deze financiële informatie gevraagd in de vorm van de aangifte omzetbelasting over het 2e kwartaal van 2021. Eiser heeft het college geantwoord dat hij geen btw hoeft af te dragen, zijn werkzaamheden zijn vrij van btw en hij kan geen btw verrekenen. Het college heeft eiser daarom ten slotte gevraagd om dan zijn aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2021 en zijn bankafschriften (zakelijk en privé) over mei en juni 2021 aan te leveren. Omdat eiser die gevraagde stukken vervolgens niet heeft overgelegd, komt het college tot de conclusie dat het recht op Tozo 4 over de maanden mei en juni 2021 niet is vast te stellen. Het college handhaaft daarom na heroverweging in bezwaar de herziening van het recht op Tozo 4 over die maanden en ook de terugvordering van € 675,-. Vanwege het verbod van reformatio in peïus trekt het college niet de volledige Tozo 4 uitkering in en vordert het niet het gehele bedrag terug.
3. Eiser is het niet met het college eens. Hij heeft in beroep alsnog zijn aangifte IB over 2021 ingebracht. Daarop staat volgens hem duidelijk vermeld welke inkomensbronnen er zijn geweest. De inkomsten uit zzp activiteiten over 2021 heeft hij niet opgegeven omdat dit (op de balans) nagenoeg nihil is geweest. Hij heeft ook een transactieoverzicht van de ASN-rekening van Martens Financiële Dienstverlening over de periode mei 2021 en juni 2021 overgelegd. Ook hieruit volgt volgens eiser dat er geen wezenlijke inkomsten zijn geweest. Hij verzoekt daarom om kwijtschelding van de teruggevorderde € 675,-.
4. De rechtbank beoordeelt het beroep als volgt.
4.1 Het bestreden besluit berust op wat eiser zelf heeft opgegeven op het daarvoor bestemde controle-formulier. Eiser heeft in bezwaar betoogd dat de financiële informatie die hij op dat formulier heeft opgegeven, niet juist was. Hij heeft een fout gemaakt. Het genoemde inkomen zou toe te schrijven zijn aan maart en april 2021. Naar het oordeel van de rechtbank lag het op de weg van eiser om dit aan de hand van documenten aannemelijk te maken. Dat heeft hij, hoewel het college hem daartoe in de gelegenheid heeft gesteld, niet gedaan. In beroep heeft hij weliswaar alsnog zijn aangifte inkomstenbelasting 2021 overgelegd en een transactieoverzicht van de ASN-rekening van Martens Financiële Dienstverlening, maar niet alsnog de ook al in bezwaar opgevraagde (privé) bankafschriften.
4.2 Uit de aangifte inkomstenbelasting volgt onder meer dat eiser heeft aangegeven geen onderneming te hebben. Ter zitting heeft verweerder voorts aangegeven dat in het De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet met stukken onderbouwd aannemelijk heeft weten te maken dat zijn opgave van de inkomsten over mei en juni 2021 onjuist was. Nu niet aannemelijk is gemaakt dat het college van een foutieve opgave van inkomsten over mei en juni 2021 is uitgegaan, heeft het college het recht op Tozo 4 terecht over deze maanden herzien en van eiser een bedrag van € 675,- teruggevorderd. Eisers standpunt dat hij het college alle informatie heeft verschaft die van hem was gevraagd, onderschrijft de rechtbank niet. Zo heeft hij in ieder geval niet de gevraagde (privé) bankafschriften over de bewuste maanden overgelegd. Daarbij roepen de stukken die wel zijn overgelegd vragen op. kader van Tozo 3 er een nabetaling heeft plaatsgevonden doordat eiser voor de maanden tot en met maart 2021 inkomsten als "nihil" zijn opgegeven. Eiser heeft dit niet betwist. Dit strookt evenwel niet met zijn standpunt dat de bedragen die hij heeft opgegeven eigenlijk voor maart en april 2021 waren in plaats van mei en juni 2021.
De rechtbank ziet geen grond dat het college hem, nog specifieker, om financiële stukken had moeten vragen. Het was volledig aan eiser om het college ervan te overtuigen dat hij bij zijn opgave een fout had gemaakt. Daar is hij, zoals hier al overwogen, niet in geslaagd.
Conclusie en gevolgen5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.