In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een visum voor kort verblijf met als verblijfsdoel familiebezoek. De minister van Buitenlandse Zaken heeft de aanvraag op 3 maart 2023 afgewezen, en het bezwaar van eisers is bij het bestreden besluit van 6 maart 2024 niet gehonoreerd. Eisers, die in Turkije verblijven, willen hun dochter bezoeken die in Nederland een verblijfsvergunning asiel heeft. De rechtbank heeft de zaak op 1 augustus 2024 behandeld, waarbij zowel de referente als de gemachtigden van eisers en de minister aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat het beroep van eisers gegrond is. De minister heeft onterecht afgezien van een hoorzitting, wat in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank stelt dat eisers de gelegenheid hadden moeten krijgen om hun situatie en de zorg voor hun dochter in Ankara nader toe te lichten. De rechtbank wijst erop dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij twijfelde aan de tijdige terugkeer van eisers naar Turkije, gezien hun sterke sociale en economische binding met het land. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij een hoorzitting moet worden gehouden.
De rechtbank stelt de proceskosten voor eisers vast op € 1.750,- en bepaalt dat de minister het door eisers betaalde griffierecht van € 184,- moet vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach - de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J. Engberts, griffier, en is openbaar uitgesproken.