ECLI:NL:RBDHA:2024:14888

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
SGR 24/2218
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende sluiting horeca-inrichting na drugsvondst

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die bezwaar maakt tegen de sluiting van haar café voor drie maanden. De sluiting is opgelegd door de burgemeester van Den Haag op basis van informatie van de politie dat er in het café mogelijk drugs werden verhandeld. Verzoekster ontkent echter enige betrokkenheid en stelt dat er geen directe relatie is tussen de aangetroffen drugs en haar café. De voorzieningenrechter oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor daadwerkelijke drugshandel in het café en dat de sluiting ingrijpende gevolgen heeft voor verzoekster. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en beperkt de sluiting tot een kortere periode, waarbij het belang van verzoekster zwaarder weegt dan het belang van de burgemeester. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/2218

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 april 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] h.o.d.n. [handelsnaam], uit [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. R.A.J. Verploegh),
en

de burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: S.G. Price en mr. G. Zwagemakers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster ten aanzien van de sluiting van de horeca-inrichting aan de [adres] in [plaats] (het café).
1.1.
Met het bestreden besluit van 22 maart 2024 heeft verweerder besloten het café voor drie maanden te sluiten. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, haar moeder [naam 1], dhr. [naam 2] de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
3. In de bestuurlijke rapportage is vermeld dat tussen maart 2023 en oktober 2023 bij het Team Criminele Inlichtingen (TCI) van de politie via diverse informanten informatie binnengekomen dat iemand in het café van verzoekster zou handelen in cocaïne met medeweten van verzoekster. De politie heeft vervolgens door middel van observaties geconstateerd dat de bezoeker in kwestie regelmatig te vinden is in het café. Op 8 maart 2024 is hij ’s avonds bij een bezoek aan het café door de politie aangehouden en bleek hij 26,8 gram (bruto) harddrugs in zijn broekzak te hebben zitten. Volgens verweerder is daarmee voldoende aannemelijk geworden dat de bezoeker in het bezit was van een handelshoeveelheid drugs, vermoedelijk om deze in de horeca-inrichting te verhandelen. Op grond daarvan heeft hij besloten de horeca-inrichting te sluiten voor de duur van drie maanden tot 9 juni 2024 00:30 uur.

Wat vindt verzoeker?

4. Verzoekster exploiteert een klein café met vier tafels. Zij houdt streng toezicht en zegt overlastgevers te weren. Zo maakt zij gebruik van cameratoezicht, voert zij een sleutelbeleid voor wc-bezoeken en sluit zij vroegtijdig om bepaald publiek tegen te gaan. Zij ontkent dan ook weet te hebben gehad van de praktijken van de cafébezoeker. Sterker nog, zij heeft hem daar nooit van verdacht. Hij heeft zich altijd netjes gedragen in het café. De TCI informatie waarop verweerder zich heeft gebaseerd valt daarnaast niet te verifiëren en is niet betrouwbaar. Volgens verzoekster is abusievelijk haar café aangewezen, in plaats van een naastgelegen café. Ook de cafébezoeker zelf betwist dat hij vanuit het café heeft gehandeld. Verzoekster loopt inkomsten mis als gevolg van de sluiting. Ook zal zij klanten verliezen omdat de stigmatisering van verzoekster als drugsgerelateerde ondernemer nog elke dag toeneemt. Verweerder had om deze redenen dan ook niet tot sluiting van het café moeten overgaan.

Het oordeel van de voorzieningenrechter

5. Niet wordt betwist dat de cafébezoeker in het bezit was van een handelshoeveelheid drugs. Verweerder is bevoegd om een horeca-inrichting te sluiten op het moment dat daar drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig is. [1] Verweerder geeft aan dat het uitgangspunt van zijn handhavingsbeleid is dat een horeca-inrichting wordt gesloten voor de duur van drie maanden bij constatering van de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs in directe relatie tot de horeca-inrichting, dan wel de handel daarin. [2]
6. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om in dit geval op grond van een belangenafweging de voorlopige voorziening te beoordelen.
7. De voorzieningenrechter stelt daarbij voorop dat niet is geconstateerd dat er daadwerkelijk handel in het café heeft plaatsgevonden en ook is een directe relatie tussen de aanwezige handelshoeveelheid drugs en het café niet onmiddellijk gegeven. Het is niet bevestigd door de politie dat de cafébezoeker drugs in het café verhandelde. Verzoekster wijst er daartoe op dat in de bestuurlijke rapportage wel een link naar het café en verzoekster zelf wordt gelegd, maar dat in de informatie van de TCI alleen is vermeld dat de bezoeker handelde vanuit een café in de Wagenstraat en dat daarbij het café van verzoekster niet expliciet is genoemd. Uit de overgelegde stukken blijkt niet hoe de link met het café van verzoekster is gelegd. Ook in het proces-verbaal van bevindingen naar aanleiding van de aanhouding van de cafébezoeker staat vermeld dat niet vast is komen te staan dat de cafébezoeker handelt in cocaïne vanuit het café. Daarnaast zijn er geen (ambtshalve bekende) drugsgebruikers dan wel afnemers van drugs gesignaleerd en heeft geen van de bezoekers belastende verklaringen afgelegd. Verweerder zelf spreekt in het bestreden besluit slechts het vermoeden uit dat de cafébezoeker de drugs bij zich had om in het café te verhandelen. Uit het politieonderzoek is tevens gebleken dat er geen verwijtbare dan wel belastende informatie ten aanzien van het café en verzoekster was. [3] Er zijn verder geen drugs in het café aangetroffen en ook is niet gebleken dat verzoekster zelf een (actievere) rol heeft gespeeld in dit alles. Hoewel de TCI informatie vermeld dat in het café drugs worden verhandeld met medeweten van verzoekster, heeft verweerder dit niet ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit. In zoverre is de relatie tussen de aangetroffen handelshoeveelheid drugs en (het café van) verzoekster van meer indirecte aard.
8. Het café wordt al zeventien jaar geëxploiteerd door de familie van verzoekster. Sinds twee jaar heeft zij het café overgenomen van haar moeder, die nog steeds nauw betrokken is bij de zaak. Er zijn in deze lange periode geen antecedenten bekend en ook is er geen sprake van (meldingen van) overlast. De sluiting kent ingrijpende gevolgen voor verzoekster en het voortbestaan van haar café. Daarentegen is niet gebleken dat het opheffen van de sluiting een gevaar vormt voor openbare orde dan wel dat het woon-of leefklimaat daardoor ernstig nadelig wordt beïnvloed. Bovendien is het café al sinds 9 maart 2024 gesloten met vermelding van de reden van sluiting aan de buitenzijde van het café, zodat dat de doelen die met de sluiting worden beoogd inmiddels in ieder geval voor een groot gedeelte zijn behaald. Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter dan ook tot het oordeel dat het belang van verzoekster om de sluiting op te heffen zwaarder weegt dan het belang van verweerder.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe in die zin dat zij de duur van de sluiting beperkt zoals vermeld onder het kopje beslissing.
10. Verweerder moet het door verzoekster betaalde griffierecht aan haar vergoeden. Ook moet hij de door verzoekster gemaakte proceskosten vergoeden. Op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen die kosten neer op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 875,- per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in die zin dat de sluiting van het café wordt beperkt tot de periode 9 maart 2024 om 00:30 uur tot en met 27 april 2024 00:30 uur;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.D.A. Mantingh, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 13b van de Opiumwet.
2.Onder verwijzing naar zijn Handhavingsbeleid voor horeca en alcoholverstrekkers.
3.Dit staat ook vermeld in de bestuurlijke rapportage van 21 maart 2024.