ECLI:NL:RBDHA:2024:14924

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
NL24.34528
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en toekenning van schadevergoeding in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. Eiser had een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank behandelt het beroep dat eiser heeft ingesteld tegen deze maatregel, die op 4 september 2024 door de minister is opgeheven. Eiser heeft aangegeven dat hij zijn beroep handhaaft, ondanks de opheffing van de maatregel. De rechtbank heeft op 10 september 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet aanwezig waren, maar de minister was vertegenwoordigd.

De rechtbank beperkt zich in haar beoordeling tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de maatregel van bewaring is opgeheven. Eiser stelt dat de handtekeningen op de documenten ongeldig zijn en dat er wijzigingen zijn aangebracht. De rechtbank concludeert echter dat de maatregel rechtsgeldig is ondertekend en dat er geen bewijs is voor de stellingen van eiser. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende redenen heeft gegeven voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

Eiser betwist de motivering van de minister en stelt dat er onvoldoende is doorgevraagd tijdens het gehoor voorafgaand aan de bewaring. De rechtbank komt tot de conclusie dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet met een lichter middel kon worden volstaan. Hierdoor is de maatregel van bewaring onrechtmatig en wordt het beroep gegrond verklaard. De rechtbank kent eiser een schadevergoeding toe voor de onrechtmatige vrijheidsontneming en veroordeelt de minister tot betaling van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.34528

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S.T.C. Rebergen),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. P. Loijenga).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 1 september 2024, waarin de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 4 september 2024 de maatregel van bewaring opgeheven. Daarop heeft eiser aangegeven dat hij zijn beroep handhaaft.
De rechtbank heeft het beroep op 10 september 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De minister is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Is de maatregel rechtsgeldig ondertekend?
2. Eiser voert aan dat de handtekeningen op verschillende formulieren in het dossier ongeldig zou. Ook de identiteit van de ondertekenaar zijn ongeldig en er zijn achteraf wijzigingen aangebracht in documenten. Eiser verzoekt de rechtbank de digitale handtekeningen te controleren.
2.1.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring is voorzien van een geldige handtekening. Er is daarom sprake van een rechtsgeldige ondertekening van de maatregel. Eiser maakt verder niet duidelijk of- en op welke andere formulieren hij doelt. Ook maakt hij niet duidelijk op basis waarvan sprake zou zijn van wijzigingen die achteraf zouden zijn aangebracht. De rechtbank ziet daar in het dossier ook geen aanknopingspunten voor. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
De maatregel van bewaring
3. In de maatregel van bewaring stelt de minister zich op het standpunt dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister legt hieraan ten grondslag dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan.
(lichte gronden)
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Is er een concreet aanknopingspunt voor overdracht als bedoeld in de Dublinverordening?
4. Eiser voert aan dat de minister niet motiveert dat er een concreet aanknopingspunt bestond voor overdracht. De minister wijst op een overdrachtsbesluit van 1 september 2022, maar volgens eiser geldt dit niet automatisch als ‘aanknopingspunt’. Dit besluit is namelijk reeds uitgevoerd, omdat eiser op 18 augustus 2024 (
de rechtbank begrijpt 18 augustus 2023) is overgedragen aan Duitsland.
4.1.
De rechtbank stelt met eiser vast dat in de maatregel wordt verwezen naar een overdrachtsbesluit dat ten aanzien van eiser is genomen op 1 september 2022. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser op basis van dit overdrachtsbesluit is overgedragen aan Duitsland. Het overdrachtsbesluit is geeffectueerd en daarmee als het ware ‘uitgewerkt’. Anders dan eiser stelt, betekent dit niet dat er in dit geval geen betekenis meer toekomt aan het overdrachtsbesluit. Eiser is na de overdracht aan Duitsland weer teruggekeerd naar Nederland. De rechtbank is van oordeel dat onder die omstandigheden met het overdrachtsbesluit sprake is van een concreet aanknopingspunt om aan te nemen dat eiser op grond van de Dublinverordening kan worden overgedragen. De minister moet immers de tijd worden gegund om uit te zoeken of het mogelijk is om opnieuw een claimverzoek naar Duitsland te sturen en eiser over te dragen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Bestaat er een significant risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken?
5. Eiser betwist de zware grond 3a. Eiser wijst er daarbij op dat de minister bij deze grond aan eiser tegenwerpt dat hij de verplichting had om zich in Duitsland beschikbaar te houden voor de beoordeling van zijn asielaanvraag of de uitvoering van een aan eiser opgelegde terugkeerverplichting. Volgens eiser blijkt echter nergens uit dat eiser deze verplichting had. Verder betwist eiser de lichte grond 4c. Daartoe voert eiser aan dat hij heeft verklaard dat hij in Nederland samenwoont met zijn vrouw, met wie hij een religieus huwelijk heeft gesloten, en haar dochter, voor wie eiser zorgdraagt. Eiser heeft meerdere keren het adres opgegeven. Dit adres is ook bekend bij de minister. Eiser betwist ook de lichte grond 4d. Daartoe stelt eiser dat hij heeft verklaard dat hij over € 100 beschikt en zijn vrouw het gezin financieel onderhoudt met haar inkomen. Er zijn voldoende middelen om een eventuele overdracht aan Duitsland te bekostigen.
5.1.
De minister heeft bij de zware grond 3a (ook) verwezen naar een verklaring van eiser tijdens het gehoor voorafgaand de inbewaringstelling, waarin eiser verklaart dat hij illegaal naar Europa is gekomen en niet in het bezit was van een paspoort met visum. Daarmee is deze zware grond al feitelijk juist. De minister mag deze zware grond daarom ten grondslag leggen aan de maatregel. [2] Wat eiser aanvoert over de overige motivering van de minister bij deze grond, laat de rechtbank daarom onbesproken. De rechtbank oordeelt verder dat de minister terecht de lichte grond 4d aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd. Eiser verklaart dat hij over € 100 beschikt, maar beschikt daarmee niet over voldoende middelen van bestaan. De rechtbank betrekt daarbij dat volgens onderdeel A1/4.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 als minimumbedrag geldt dat sprake is van ten minste 55 euro per persoon per dag exclusief de kosten voor een (vlieg)reis. Dat eisers vrouw hem financieel zou kunnen en willen ondersteunen kan eiser niet baten, omdat dit geen zelfstandige middelen van bestaan zijn. [3]
5.2.
De zware grond 3a en lichte grond 4d kunnen samen de maatregel dragen. Daaruit volgt dat in eisers geval sprake is van een significant risico op onttrekking. Wat eiser aanvoert over de lichte grond 4c, behoeft daarom geen bespreking meer.
Had de minister moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel?
6. Eiser voert verder aan dat tijdens het gehoor voorafgaand aan de bewaring op verschillende punten onvoldoende is doorgevraagd. Eiser wijst er op dat hij heeft verklaard dat hij een vrouw in Nederland heeft met wie hij samenwoont. Eiser noemt ook het adres van de woning. Ook verklaart eiser dat hij zorgtaken verricht voor zijn stiefdochter en stappen heeft gezet om zijn verblijf in Nederland te legaliseren. Volgens eiser had de gehoorambtenaar samen met eiser moeten onderzoeken of alle genoemde omstandigheden aanleiding dienden te vormen voor het toepassen van een lichter middel.
6.1.
De rechtbank begrijpt dat eisers beroepsgrond zich richt tot de zorgvuldigheid van de afname van het gehoor. Eiser meent dat de gehoormedewerker – en daarmee de minister – niet heeft voldaan aan zijn onderzoekplicht. De rechtbank leest in het verslag van het gehoor terug dat de gehoormedewerker tijdens het gehoor algemene en specifieke vragen aan eiser heeft gesteld over zijn persoonlijke omstandigheden en belangen. Eiser heeft daarop tijdens het gehoor verklaard dat hij een islamitisch huwelijk heeft gesloten met zijn vrouw en bij haar woont. Ook heeft eiser verklaard dat hij zorgtaken verricht voor de minderjarige dochter van vrouw. Hij geeft haar eten, drinken en brengt haar naar school en bed. Eiser heeft de naam en het adres van zijn vriendin genoemd. Verder heeft eiser verklaard dat hij een advocaat heeft geregeld zodat hij een paspoort kan regelen en kan gaan trouwen.
6.2.
De rechtbank komt - ambtshalve toetsend - tot het oordeel dat de minister bij de beoordeling of moet worden volstaan met een lichter middel, in had moeten gaan op deze verklaringen. Dat heeft de minister niet gedaan. De minister motiveert enkel waarom volgens hem in eisers geval sprake is van een (significant) onttrekkingsrisico en waarom eisers medische situatie niet leidt tot toepassing van een lichter middel. De minister stelt ook dat niet is gebleken van omstandigheden die de bewaring voor eiser onevenredig bezwarend maken. Doordat de minister daarbij niet ingaat op eisers verklaringen zoals onder 6.1. beschreven, lijdt de maatregel van bewaring aan een motiveringsgebrek. [4]
6.3.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de minister ondeugdelijk motiveert waarom hij niet volstaat met een lichter middel. Om die reden is het beroep al gegrond en de maatregel van bewaring onrechtmatig.
6.4.
Het voorgaande staat dus los van de vraag of de gehoormedewerker genoeg heeft doorgevraagd. De verklaringen die eiser heeft gegeven op de gestelde vragen vormen naar het oordeel van de rechtbank immers al ‘aangevoerde, bijzondere feiten of omstandigheden met betrekking tot eisers persoonlijke belangen’, waarop de minister moet motiveren waarin in eisers geval niet met toepassing van een lichter middel kan worden volstaan. [5]
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring was vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. Om die reden zal de rechtbank de overige beroepsgronden van eiser niet bespreken.
8. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 4 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van
1. x € 130 (verblijf politiecel) en 3 x € 100 (verblijf detentiecentrum) = € 430.
9. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 430 te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.G.C. Lelifeld, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:399.
4.De rechtbank wijst hierbij ook op de uitspraak van de Afdeling van 10 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1659.
5.Zie voor dit kader ook de uitspraak van de Afdeling van 10 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1309.