In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van het verblijf van de minderjarige [minderjarige 1]. De gecertificeerde instelling heeft verzocht om toestemming voor wijziging van het verblijf van [minderjarige 1] naar zijn ouders, aangezien hij sinds 2019 bij pleegouders woont. De ouders hebben aangegeven dat zij het fijn zouden vinden als [minderjarige 1] weer thuis komt, maar de pleegouders hebben hun zorgen geuit over de impact van een thuisplaatsing op [minderjarige 1]. De rechtbank heeft de zaak behandeld met gesloten deuren en heeft de belangen van [minderjarige 1] zorgvuldig afgewogen. De rechtbank concludeert dat het verzoek van de gecertificeerde instelling moet worden afgewezen, omdat de continuïteit en stabiliteit in de opvoeding van [minderjarige 1] bij de pleegouders zwaarder wegen dan de belangen van de ouders bij terugplaatsing. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar relevante jurisprudentie van het EHRM en VN-richtlijnen die het belang van stabiliteit en continuïteit in de opvoeding benadrukken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de zorgen over de identiteitsontwikkeling van [minderjarige 1] onvoldoende zijn onderbouwd door de gecertificeerde instelling, en dat de verantwoordelijkheid voor het voorkomen van ontwikkelingsbedreigingen bij de volwassenen om [minderjarige 1] heen ligt. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot wijziging van het verblijf van [minderjarige 1] afgewezen.