ECLI:NL:RBDHA:2024:14944

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
C/09/667008 / JE RK 24-990
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wijziging verblijf van minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van het verblijf van de minderjarige [minderjarige 1]. De gecertificeerde instelling heeft verzocht om toestemming voor wijziging van het verblijf van [minderjarige 1] naar zijn ouders, aangezien hij sinds 2019 bij pleegouders woont. De ouders hebben aangegeven dat zij het fijn zouden vinden als [minderjarige 1] weer thuis komt, maar de pleegouders hebben hun zorgen geuit over de impact van een thuisplaatsing op [minderjarige 1]. De rechtbank heeft de zaak behandeld met gesloten deuren en heeft de belangen van [minderjarige 1] zorgvuldig afgewogen. De rechtbank concludeert dat het verzoek van de gecertificeerde instelling moet worden afgewezen, omdat de continuïteit en stabiliteit in de opvoeding van [minderjarige 1] bij de pleegouders zwaarder wegen dan de belangen van de ouders bij terugplaatsing. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar relevante jurisprudentie van het EHRM en VN-richtlijnen die het belang van stabiliteit en continuïteit in de opvoeding benadrukken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de zorgen over de identiteitsontwikkeling van [minderjarige 1] onvoldoende zijn onderbouwd door de gecertificeerde instelling, en dat de verantwoordelijkheid voor het voorkomen van ontwikkelingsbedreigingen bij de volwassenen om [minderjarige 1] heen ligt. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot wijziging van het verblijf van [minderjarige 1] afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/667008 / JE RK 24-990
Datum uitspraak: 28 juni 2024
Beschikking van de meervoudige kamer
Afwijzing verzoek tot toestemming wijziging verblijf
in de zaak naar aanleiding van het op 30 mei 2024 ingekomen verzoekschrift van:

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,

betreffende:

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige 1] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de vader] ,

hierna te noemen: de vader,
en
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders
samen wonende te [woonplaats 1] ,

[de pleegvader] ,

hierna te noemen: de pleegvader,
en
[de pleegmoeder],
hierna te noemen: de pleegmoeder,
hierna gezamenlijk te noemen: de pleegouders,
samen wonende te [woonplaats 2] .

Het procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift met bijlagen;
  • het aanvullende stuk van de gecertificeerde instelling, binnengekomen bij de rechtbank op 19 juni 2024.
Op 27 juni 2024 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • de vader;
  • de moeder;
  • de pleegvader;
  • de pleegmoeder;
  • [naam 1] en [naam 2] namens de gecertificeerde instelling.

Feiten

  • [minderjarige 1] is erkend door de vader.
  • De moeder is belast met het ouderlijk gezag.
  • [minderjarige 1] verblijft feitelijk bij de pleegouders.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 28 november 2023 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verlengd tot 6 december 2024, alsmede voor dezelfde duur de machtiging verlengd om [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.

Verzoek

De gecertificeerde instelling heeft verzocht toestemming te verlenen voor wijziging in het verblijf van [minderjarige 1] naar de ouders.
Het verzoek wordt als volgt gemotiveerd. [minderjarige 1] is in februari 2019 uit huis geplaatst en woont sinds de zomer van 2019 bij het huidige pleeggezin. De oudere broer [minderjarige 2] en zus [minderjarige 3] van [minderjarige 1] waren ook uit huis geplaatst, maar [minderjarige 2] woont sinds de zomer van 2023 weer thuis en met [minderjarige 3] wordt toegewerkt naar een thuisplaatsing per half juli 2024. Bij de ouders thuis wonen ook twee jongere broertjes (van 16 maanden en 2 jaar). De gecertificeerde instelling is niet betrokken bij deze twee kinderen.
In het afgelopen jaar hebben de ouders veel spanningen ervaren doordat [minderjarige 1] niet bij hen woont en de samenwerkingsrelatie met de pleegouders is onder druk komen te staan. Er kwam onenigheid over wie [minderjarige 1] papa en mama zou moeten noemen en er zijn conflicten rondom de omgang, De ouders geven aan dat zij niet geloven dat de samenwerking met de pleegouders ooit verbeterd zal worden. Het eerder beoogde co-ouderschap is hierdoor niet mogelijk en er zijn tekenen zichtbaar dat [minderjarige 1] in een loyaliteitsconflict is geraakt. De gecertificeerde instelling vindt het daarom belangrijk dat besloten wordt waar [minderjarige 1] gaat opgroeien. Er heeft een hulpverleningsoverleg plaatsgevonden waarin is gekeken naar de rechten en belangen van [minderjarige 1] . Daarbij is aan bod gekomen dat [minderjarige 1] recht heeft op het behoud van zijn gehechtheidsrelatie met het pleeggezin en continuïteit, maar dat hij ook het recht heeft om zoveel mogelijk op te groeien bij zijn eigen ouders, broers en zus.
Een thuisplaatsing betekent tegelijkertijd ook een breuk in de gehechtheidsrelatie met de pleegouders. Dit brengt risico’s mee voor zijn ontwikkeling. Als [minderjarige 1] bij de pleegouders blijft wonen daarentegen, woont hij als enige van de vijf kinderen uit zijn gezin van herkomst niet bij zijn eigen ouders. De zorg is dat de ontwikkeling van de eigen identiteit van [minderjarige 1] dan onder druk komt te staan en dat [minderjarige 1] een buitenstaander wordt in het gezin van herkomst.
De hoop en verwachting van de gecertificeerde instelling is dat de strijd zal stoppen als [minderjarige 1] weer bij de ouders woont, omdat het dan duidelijk is waar hij opgroeit. Dit zal niet stoppen als hij bij de pleegouders blijft wonen. De zorgen over de identiteitsontwikkeling zijn hierdoor groter dan de zorgen over de gevolgen van de gehechtheidsbreuk die ontstaat als [minderjarige 1] weggaat bij de pleegouders. Hierin kan herstel plaatsvinden met goede begeleiding en eventueel behandeling. De gecertificeerde instelling verzoekt daarom de rechtbank om de toestemming te verlenen om het verblijf van [minderjarige 1] te wijzigen naar de ouders. Het is daarbij wel van belang dat de pleegouders betrokken zullen blijven. Dit is nog niet concreet ingevuld.

Verweer

Door de ouders is geen verweer gevoerd tegen het verzochte. De ouders vinden het fijn als [minderjarige 1] weer thuiskomt. Ze willen graag een compleet gezin zijn. De ouders zijn ook blij dat de twee oudste kinderen weer thuis (komen) wonen. Ze hebben er vertrouwen in dat het goed zal gaan met vijf kinderen in huis en hopen dat de spanning dan ook zal verdwijnen. De ouders zien ook in dat het afwijzen van een thuisplaatsing een realistische uitkomst is. De ouders willen dan niet aan [minderjarige 1] blijven trekken. De deur zal wel voor hem open blijven staan. Ze zullen dan van hem houden op afstand. Het zou de ouders wel slopen en het gezin zal volgens de ouders dan nooit compleet zijn.
De pleegouders vinden het moeilijk om te zeggen dat zij het niet eens zijn met het verzoek, maar dat is eigenlijk wel zo. [minderjarige 1] woont al 5 jaar bij de pleegouders en is onderdeel van het gezin geworden. [minderjarige 1] moet het gevoel krijgen dat hij thuis is ondanks dat hij ook nog een ander thuis heeft. Als hij steeds tussen twee werelden zit dan levert dat spanningen op. In het pleeggezin draait het niet alleen maar om [minderjarige 1] waardoor er dingen soms anders zullen blijven. Als ook daardoor spanningen blijven bestaan, weten de pleegouders niet of ze co-ouderschap een goede oplossing vinden. De pleegouders gunnen [minderjarige 1] rust en als hij die beter kan krijgen door bij de ouders te wonen dan leggen zij zich daarbij neer.

Beoordeling

Op grond van artikel 1:265i BW behoeft de gecertificeerde instelling de toestemming van de rechtbank voor wijziging in het verblijf van een minderjarige die ten minste een jaar door een ander als de ouder is opgevoed en verzorgd als behorende tot zijn gezin. De toestemming wordt door de rechtbank op verzoek van de gecertificeerde instelling verleend en slechts afgewezen indien de rechtbank dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk oordeelt.
De rechtbank stelt allereerst vast dat [minderjarige 1] gedurende ten minste een jaar door de pleegouders is opgevoed en verzorgd. Uit de stukken blijkt dat [minderjarige 1] sinds de zomer van 2019 bij de pleegouders woont.
De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van [minderjarige 1] noodzakelijk is dat het verzoek wordt afgewezen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. [minderjarige 1] woont inmiddels bijna vijf jaar in het pleeggezin. Ter motivering van het verzoek heeft de gecertificeerde instelling gesteld dat er een beslissing gemaakt moet worden over waar [minderjarige 1] zal opgroeien. Daarbij wordt een afweging gemaakt tussen het risico op een breuk in de gehechtheid met het pleeggezin bij thuisplaatsing en het risico op een bedreiging in de identiteitsontwikkeling van [minderjarige 1] bij het voortzetten van het verblijf bij de pleegouders. De gecertificeerde instelling stelt dat de laatstgenoemde zorgen groter zijn dan de zorgen over de breuk in de gehechtheidsrelatie, omdat deze breuk voldoende hersteld kan worden met hulpverlening en begeleiding. De rechtbank is van oordeel dat de gecertificeerde instelling dit onvoldoende heeft onderbouwd.
De rechtbank overweegt dat uit de beoordelingsboog van Horizon Pleegzorg blijkt dat Horizon een volledige thuisplaatsing op dit moment niet adviseert. De gezinssituatie van de ouders is de afgelopen periode enorm veranderd door de geboorte van twee kinderen en de thuisplaatsing van de twee oudste kinderen. Ook vormen de draagkracht, emotieregulatie, de belastbaarheid, het huishouden en het wietgebruik van de ouders nog aandachtspunten. Gelet op de conclusies in de beoordelingsboog is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende aanleiding is om te kunnen concluderen dat een thuisplaatsing [minderjarige 1] voldoende stabiliteit zal brengen. Daarbij komt dat ter zitting is gebleken dat de gecertificeerde instelling alleen een plan heeft voor het behouden van het contact tussen [minderjarige 1] en de pleegouders voor de aankomende zomervakantie. De gecertificeerde instelling heeft nog geen plan gemaakt voor het behouden van het contact na de zomervakantie. Dit doet ook af aan de continuïteit en stabiliteit die [minderjarige 1] nodig heeft en vergroot het risico op het verlies van contact – en daarmee op een breuk in de gehechtheid – tussen de pleegouders en [minderjarige 1] .
[minderjarige 1] is toen hij net een jaar oud was in het huidige pleeggezin geplaatst. Nu hij daar bijna vijf jaar verblijft, heeft hij niet alleen een band met zijn biologische ouders maar ook familieleven met zijn pleegouders opgebouwd (zie bijvoorbeeld EHRM 27 april 2010 Moretti en Benedetti tegen Italië, par 44-52). Het EHRM heeft in verschillende uitspraken benadrukt dat zeker wanneer het om jonge kinderen gaat, het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in de opvoeding zwaarder kan wegen dan de belangen van de ouders bij terugplaatsing (zie bijvoorbeeld EHRM 30 november 2017, Strand Lobben tegen Noorwegen-kleine kamer, par. 107; EHRM 8 april 2004, Haase tegen Duitsland, par. 103; zie ook artikel 20 lid 3 IVRK en General Comment nr. 7, van het VN-Kinderrechtencomité par. 36 onder b). Ook in de VN-richtlijnen voor alternatieve zorg aan kinderen, wordt benadrukt dat bij beslissingen over uit huis geplaatste kinderen altijd voldoende belang moet worden gehecht aan het behoud van bestaande gehechtheidsrelaties (Guidelines for the Alternative Care of Children, par. 12). Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het bestaande familieleven van [minderjarige 1] met zijn pleegouders en de twee andere kinderen in dat gezin, alsook het belang van [minderjarige 1] bij continuïteit en stabiliteit in zijn opvoeding door de GI onvoldoende zijn meegewogen in de beslissing om te werken aan thuisplaatsing van [minderjarige 1] .
Ten slotte overweegt de rechtbank dat de gecertificeerde instelling heeft aangevoerd dat de identiteitsontwikkeling van [minderjarige 1] wordt bedreigd, omdat hij mogelijk zich als buitenstaander gaat voelen als hij als enige van zijn broertjes en zus niet is thuis bij de ouders woont. De rechtbank is van oordeel dat het voorkomen van deze ontwikkelingsbedreiging de verantwoordelijkheid is van de volwassenen om [minderjarige 1] heen. Zij zijn verantwoordelijk om daaraan met vooropstelling van de belangen van [minderjarige 1] , op een goede manier invulling te geven. De gecertificeerde instelling heeft, gelet ook op de andere belangen die voor [minderjarige 1] spelen zoals hierboven omschreven, onvoldoende onderbouwd waarom een thuisplaatsing hiervoor de enige oplossing is.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het noodzakelijk is om in het belang van [minderjarige 1] het verzoek van de gecertificeerde instelling tot het verlenen van toestemming voor wijziging in het verblijf van [minderjarige 1] naar de ouders af te wijzen.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek van de gecertificeerde instelling af;
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2024 door mr. J.J. Peters, mr. J.C. van den Dries en mr. K.A.M. van der Zon, tevens kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Muller als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 15 juli 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.