ECLI:NL:RBDHA:2024:14968

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
NL24.25265
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag door prematuur indienen van ingebrekestelling

In deze zaak heeft eiseres op 19 februari 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag is op 3 januari 2024 opgenomen in de nationale procedure. Eiseres heeft de minister op 31 mei 2024 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag en heeft op 19 juni 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De minister heeft geen verweerschrift ingediend en de rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was, waarop partijen hebben ingestemd. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten zonder behandeling op zitting.

De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:2 van de Awb het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Artikel 6:12 van de Awb stelt dat een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is en twee weken zijn verstreken na ontvangst van de ingebrekestelling. De wettelijke beslistermijn voor de minister om te beslissen op de asielaanvraag van eiseres eindigde op 3 juli 2024, waardoor de ingebrekestelling van 31 mei 2024 prematuur was.

De rechtbank wijst erop dat de minister de beslistermijn voor asielaanvragen ingediend tussen 1 januari 2023 en 1 januari 2024 met negen maanden heeft verlengd, wat rechtsgeldig is. Dit betekent dat de wettelijke beslistermijn voor de aanvraag van eiseres verstrijkt op 3 april 2025. Aangezien de ingebrekestelling prematuur was, voldoet het beroep niet aan de vereisten van artikel 6:12 van de Awb en is het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.25265

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. T.M. van der Wal),
mede namens haar minderjarige kinderen:

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer],
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister.

Procesverloop

Eiseres heeft op 19 februari 2023 een aanvraag tot het verlenen van en verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Vanaf 3 januari 2024 is de aanvraag van eiseres opgenomen in de nationale procedure.
Eiseres heeft de minister bij brief van 31 mei 2024 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag. Eiseres heeft vervolgens op 19 juni 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van het besluit.
De minister heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt. Partijen hebben hier mee ingestemd, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten en het beroep dus niet heeft behandeld op een zitting.

Overwegingen

1. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
2. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald, dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) moet de
minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw kan de termijn, als bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden worden verlengd, indien een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden. Uit artikel 42, zesde lid, van de Vw blijkt dat bovengenoemde beslistermijn aanvangt wanneer overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
4. Eiseres heeft haar asielaanvraag ingediend op 19 februari 2023. Uit de stukken in het dossier blijkt dat eiseres met ingang van 3 januari 2024 [1] is toegelaten tot de nationale procedure en dat Nederland op dat moment verantwoordelijk werd voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres. Dit betekent dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden in het geval van eiseres eindigde op 3 juli 2024. De ingebrekestelling van 31 mei 2024 is dan ook reeds om die reden prematuur ingediend.
5. Daarbij acht de rechtbank het van belang op te merken dat de minister, met inwerkingtreding van het WBV 2023/3, de beslistermijn van asielaanvragen, ingediend tussen 1 januari 2023 en 1 januari 2024, met negen maanden heeft verlengd. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de uitspraak van 11 april 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:5087) geoordeeld dat de minister voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van het WBV 2023/3 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak van dat oordeel af te wijken. De verlenging van de beslistermijn is daarom rechtsgeldig. Dit betekent dat de wettelijke beslistermijn om te beslissen op de aanvraag van eiseres zal verstrijken op 3 april 2025.
6. Omdat de ingebrekestelling van 31 mei 2024 prematuur is ingediend, voldoet het beroep niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
7. Het beroep is niet-ontvankelijk.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.A. Smit, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uit de brief van de minister van 31 januari 2024 blijkt dat Italië op 2 juli 2023 verantwoordelijk werd voor eiseres op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening. De overdrachtstermijn eindigde derhalve op 2 januari 2024.