In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiseres beoordeeld. Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis. De rechtbank constateert dat verweerder, de minister van Asiel en Migratie, niet tijdig heeft beslist op deze aanvraag. Eiseres heeft haar aanvraag op 25 januari 2023 ingediend, en de beslistermijn is met drie maanden verlengd. Op 8 mei 2024 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld, wat betekent dat het beroep terecht is ingediend. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is en dat verweerder alsnog een besluit moet nemen binnen een bepaalde termijn.
De rechtbank wijst het verzoek van verweerder om aanhouding van de behandeling van het beroep af, omdat dit de prikkel wegneemt om voortvarend te beslissen. De rechtbank legt verweerder een beslistermijn op van acht weken na verzending van de uitspraak, met een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 7.500,-. Daarnaast wordt de hoogte van de dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, omdat er al 42 dagen zijn verstreken sinds de ingebrekestelling. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 437,50, en het door haar betaalde griffierecht van € 187,- moet door verweerder worden vergoed.
De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra en is openbaar gemaakt op 30 augustus 2024. Eiseres heeft gelijk gekregen, en verweerder moet binnen de opgelegde termijn een besluit op de aanvraag bekendmaken. Indien verweerder dit niet doet, moet hij een dwangsom betalen.