ECLI:NL:RBDHA:2024:15112

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
NL24.26006
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op mvv aanvraag nareis

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser behandeld dat is ingediend na een eerdere uitspraak van 2 februari 2024. In die uitspraak werd de minister van Asiel en Migratie opgedragen om binnen vier weken te beslissen op de aanvraag van eiser, tenzij nader onderzoek nodig was. Eiser stelt dat de minister deze termijn heeft overschreden en heeft daarom beroep ingesteld. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig is. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van griffierecht, wat is toegewezen omdat hij aan de voorwaarden voldoet. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet tijdig een besluit heeft genomen. De rechtbank legt de minister op om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens wordt er een dwangsom van € 200,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor proceskosten van € 437,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, in aanwezigheid van griffier L.M. Kalkman, en is openbaar gemaakt op 3 september 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26006
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. J.J. Eizenga),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend na de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 2 februari 2024 (NL23.33895). In die uitspraak staat dat de minister binnen uiterlijk vier weken moet beslissen op de aanvraag van eiser als de minister nader onderzoek niet nodig vindt. Als de minister wel nader onderzoek in de vorm van een gehoor aanbiedt, bedraagt de beslistermijn zestien weken. Eiser stelt nu beroep in, omdat de minister dat niet heeft gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. 1
2. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen. Eiser heeft voldoende aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor deze vrijstelling voldoet. De rechtbank verleent eiser daarom vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen.
3. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.2 Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.3
1. Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3 Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de bestuursrechter in de uitspraak van 2 februari 2024 een uitdrukkelijke en inmiddels verstreken termijn heeft gesteld voor het nemen van een nieuw besluit.4
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
5. De minister heeft niet binnen de door de rechtbank genoemde termijn een besluit genomen op de aanvraag van eiser. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank verweerder op?
6. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.5 In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank een andere termijn opleggen.6
7. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend. De stand van zaken in het dossier van eiser is dus onduidelijk. Uit het dossier blijkt niet dat er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de rechtbank een langere termijn moet opleggen. De rechtbank geeft de minister daarom een termijn van twee weken om te beslissen op de aanvraag van eiser. Deze termijn begint na de dag van verzending van deze uitspraak.
Legt de rechtbank verweerder een rechterlijke dwangsom op?
8. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat verweerder een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.7
9. Ten aanzien van het verzoek van eiser om de reeds verbeurde bestuurlijke en rechterlijke dwangsommen uit de vorige procedure (nogmaals) vast te tellen, overweegt de rechtbank dat zij dit verzoek afwijst, omdat deze dwangsommen al zijn vastgesteld in de uitspraak van 2 februari 2024 (NL23.33895). De rechtbank ziet geen aanleiding om dat nogmaals te doen.
Conclusie en gevolgen
10. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder binnen de onder 7 genoemde termijn alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).
5 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
6 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
7 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb,

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van L.M. Kalkman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
03 september 2024

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.