ECLI:NL:RBDHA:2024:15117

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
NL24.5418
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en proceskostenvergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 24 september 2024, wordt het beroep van eiser, een Gambiaanse nationaliteit houder, behandeld. Eiser had op 13 februari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De rechtbank oordeelt dat het beroep ook betrekking heeft op het besluit van de minister van Asiel en Migratie van 26 april 2024, waarin de asielaanvraag buiten behandeling is gesteld. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was, en het onderzoek is gesloten zonder behandeling op zitting.

De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn voor de minister is verstreken en dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. De rechtbank concludeert dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk is, omdat de minister alsnog een besluit heeft genomen. Echter, het beroep tegen het besluit van 26 april 2024 is ongegrond, aangezien eiser geen inhoudelijke gronden heeft ingediend tegen dit besluit.

Eiser heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten, maar de minister heeft aangegeven geen aanleiding te zien voor een veroordeling in de proceskosten, omdat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank oordeelt echter dat de minister de proceskostenvergoeding moet betalen, omdat eiser terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen. De proceskosten worden vastgesteld op € 437,50. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het besluit van 26 april 2024 ongegrond, maar kent wel een proceskostenvergoeding toe aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.5418

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,geboren op [geboortedatum],van Gambiaanse nationaliteit,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. A.J. de Boer),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister,
(gemachtigde: mr. D. Meier).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de rechtbank op het beroep van eiser van 13 februari 2024 tegen het niet tijdig beslissen op eisers asielaanvraag. Dit beroep heeft van rechtswege ook betrekking op het alsnog door de minister genomen besluit van 26 april 2024. In dat besluit is de asielaanvraag van eiser buiten behandeling gesteld.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt. Partijen
hebben hiermee ingestemd, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten en het beroep dus niet heeft behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Niet tijdig beslissen
1. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
2. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet de
minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw kan de termijn, als bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden worden verlengd, indien een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden.
4. De rechtbank stelt vast dat deze wettelijke beslistermijn is verstreken, dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat ten tijde van het indienen van het beroep meer dan twee weken waren verstreken.
5. Op 26 april 2024 heeft de minister alsnog een besluit genomen op de aanvraag van eiser. Gelet hierop is er voor de rechtbank geen aanleiding om conform artikel 8:55d van de Awb te bepalen dat de minister alsnog een besluit op de aanvraag dient te nemen. Het beroep is daarom, voor zover het zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk.
Besluit van 26 april 20246. Het beroep van 13 februari 2024 tegen het niet tijdig beslissen heeft ook betrekking op het alsnog genomen besluit van 26 april 2024. Dit volgt uit artikel 6:20, derde lid, van de Awb.
7. Eiser heeft geen inhoudelijke gronden ingediend tegen het alsnog genomen besluit. Het beroep is daarom, voor zover gericht tegen het besluit van 26 april 2024, ongegrond.
Proceskosten
8. Eiser heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten voor het instellen van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. De minister heeft op 16 september 2024 desgevraagd schriftelijk medegedeeld geen aanleiding te zien voor een veroordeling in de proceskosten, omdat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en daarmee te kennen heeft gegeven geen belang meer te hebben bij de behandeling van de asielaanvraag.
9. De rechtbank stelt vast dat de minister niet tijdig op de asielaanvraag van eiser heeft beslist, dat eiser vervolgens een geldige ingebrekestelling heeft verstuurd en dat de minister pas na het instellen van het beroep tegen het niet tijdig nemen van het besluit een besluit heeft genomen. Dat eiser na het indienen van het beroep tegen het niet tijdig beslissen met onbekende bestemming zou zijn vertrokken, maakt niet dat geen belang meer bestaat bij een proceskostenvergoeding voor dat terecht ingediende beroep. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de minister de proceskostenvergoeding moet betalen.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is, voor zover het zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk. Het beroep is, voor zover gericht tegen het besluit van 26 april 2024, ongegrond.
11. Eiser krijgt wel een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien de verleende rechtsbijstand slechts betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 26 april 2024, ongegrond;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.