ECLI:NL:RBDHA:2024:15193

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
22/5723
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor huur en woninginrichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van de eerste maand huur en voor woninginrichting. Eiser, die al lange tijd als woningzoekende was ingeschreven, had een zelfstandige woning gehuurd en vroeg bijzondere bijstand aan op grond van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser volgens hen deze kosten uit zijn eigen inkomen of vermogen moest kunnen betalen. Eiser stelde dat hij door bijzondere omstandigheden niet in staat was om te reserveren voor deze kosten, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet kon sparen voor de kosten van de huur en inrichting. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag door het college terecht was, omdat de kosten van de eerste maand huur en woninginrichting behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, waarvoor geen bijzondere bijstand kan worden verleend zonder bijzondere omstandigheden. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en hij kreeg geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/5723

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Verheij),
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag(het college), verweerder
(gemachtigde: mr. J. Packbier).

Procesverloop

In de besluiten van 24 maart 2022 heeft het college eisers aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor de kosten van de eerste maand huur en voor woninginrichting afgewezen.
In het besluit van 29 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft het college eisers bezwaar tegen beide besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat beide partijen, nadat zij waren gewezen op hun recht om ter zitting te worden gehoord, niet binnen twee weken hebben aangegeven dat zij gebruik wilden maken van dit recht, heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een zitting achterwege gelaten, het onderzoek in deze zaak gesloten en partijen meegedeeld dat heden uitspraak wordt gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser heeft met ingang van 21 maart 2022 een zelfstandige woning gehuurd aan de [adres] te [plaatsnaam] . De huur bedroeg € 602,70 per maand inclusief servicekosten. Daarvoor woonde hij bij zijn ouders. Op 2 maart 2022 heeft eiser bijzondere bijstand aangevraagd voor de eerste maand huur en voor de kosten van inrichting van zijn woning.
2. In de besluiten van 24 maart 2022 heeft het college de door eiser ingediende aanvragen om bijzondere bijstand afgewezen, omdat eiser deze kosten volgens het college uit zijn eigen inkomen of vermogen moet betalen.
3.1
In het bestreden besluit heeft het college eisers bezwaren tegen deze besluiten ongegrond verklaard. Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de aanvragen om bijzondere bijstand terecht zijn afgewezen, omdat de kosten waarvoor eiser bijzondere bijstand heeft aangevraagd, behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Het college gaat ervan uit dat eiser vanuit de bijstand heeft kunnen reserveren voor uitgaven die verband houden met de huur van een eigen woning en met woninginrichting. In de bijstandsnorm zit ruimte om te reserveren, en het college heeft niet kunnen vaststellen dat voor eiser die ruimte ontbrak. Hij stond al geruime tijd ingeschreven op de wachtlijst voor een woning. Daarom kon hij voorzien dat hij op een gegeven moment een eigen woning zou krijgen. Eiser behoort niet tot een bijzondere doelgroep als bedoeld in de Beleidsregels minimavoorzieningen en bijzondere bijstand van de gemeente Den Haag (de Beleidsregels). Verder is volgens het college niet gebleken dat eiser eerst moest verhuizen om de omgangsregeling met zijn kind te herstellen. Ook zijn er geen dringende redenen gebleken om met toepassing van artikel 16, eerste lid, van de Pw toch bijstand te verlenen.
3.2
Wat eiser aanvoert komt erop neer dat hij een eigen woning diende te hebben om de omgangsregeling met zijn zoon te herstellen. Pas toen dat duidelijk werd is hij actief naar een woning gaan zoeken, ook al stond hij al langer als woningzoekende ingeschreven. De periode van een paar maanden was te kort om al voor grote uitgaven te reserveren. Toen eenmaal een woning beschikbaar kwam diende hij allerlei essentiële zaken aan te schaffen zoals een koelkast, een bed, een wasmachine en een gasfornuis. Daarnaast was het inkomen van eiser sowieso te laag om te sparen en hij had ook geen vermogen. Eiser vindt daarom dat er in zijn geval sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat hij in aanmerking had moeten komen voor bijzondere bijstand. Nu het college geen onderzoek heeft gedaan naar zijn persoonlijke omstandigheden voldoet de afwijzing van de aanvraag niet aan het zorgvuldigheidsbeginsel.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
4.1
Het uitgangspunt is dat de kosten van de eerste maand huur en van woninginrichting behoren tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten waarin de algemene bijstandsnorm voorziet. In het algemeen zou een inkomen op bijstandsniveau met de aanwezige draagkracht voldoende moeten zijn om te voorzien in alle, periodiek en incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke bestaanskosten, dat wil zeggen de bestaanskosten die kunnen worden gerekend tot het op minimumniveau algemeen gangbare bestedingspatroon. Daarom kan op grond van artikel 35, eerste lid, van de Pw alleen recht op bijzondere bijstand bestaan voor zover de betrokkene door bijzondere omstandigheden wordt geconfronteerd met kosten waarin de algemene bijstandsnorm niet voorziet of met kosten waarin de norm wel voorziet maar die hij door bijzondere omstandigheden niet uit de norm kan betalen. Dit uitgangspunt is ook neergelegd in artikel 14, tweede lid, van de Beleidsregels. In dat artikel is bepaald dat alleen in bijzondere gevallen bijstand kan worden verleend voor algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, namelijk indien door bijzondere omstandigheden reservering achteraf en vooraf niet mogelijk is.
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij door bijzondere omstandigheden de kosten van de eerste maand huur en de kosten voor de inrichting van zijn woning niet heeft kunnen betalen van zijn vaste inkomen, bestaande uit een bijstandsuitkering gebaseerd op de kostendelersnorm en een individuele inkomenstoeslag. Hierbij is van belang dat eiser al lange tijd als woningzoekende stond ingeschreven. Hoewel onduidelijk is gebleven in hoeverre eiser heeft bijgedragen aan de woonlasten toen hij nog bij zijn ouders woonde, kan niettemin worden aangenomen dat hij gedurende die periode heeft kunnen sparen voor de toekomst. De enkele omstandigheid dat eiser pas kort geleden actief naar een woning is gaan zoeken omdat dit van belang was met het oog op het herstel van de omgangsregeling met zijn kind, maakt dit niet anders. Eiser had dus kunnen en moeten reserveren voor de kosten van de eerste maand huur en woninginrichting. Verder behoort eiser niet tot één van de categorieën personen die op grond van de Beleidsregels wel in aanmerking komen voor bijzondere bijstand, omdat bij die personen (onder meer dak- en thuislozen die een woning toegewezen krijgen alsmede personen die lange tijd gedetineerd zijn geweest) wordt aangenomen dat zij niet voldoende hebben kunnen reserveren. Ook overigens ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er in eisers geval geen sprake was bijzondere omstandigheden om af te wijken van het uitgangspunt in artikel 35 van de Pw, dat de kosten van de eerste maand huur en de woninginrichting algemeen noodzakelijke bestaanskosten zijn waarin de algemene bijstandsnorm voorziet.
4.3
Eiser heeft nog aangevoerd dat zijn verzoek om een lening bij de Gemeentelijke Kredietbank (GKB) is afgewezen omdat hij onvoldoende draagkracht heeft om een lening af te lossen. Voor zover eiser hiermee betoogt dat hij alleen al daarom recht heeft op bijzondere bijstand treft zijn betoog geen doel. Indien eiser wel een lening had kunnen krijgen bij de GKB voor de kosten van woninginrichting, dan zou die lening als een toereikende voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Pw zijn aangemerkt en had het college ook niet hoeven te beoordelen of er redenen zijn om voor de desbetreffende kosten bijzondere bijstand te verlenen.
4.4
Gelet op het bovenstaande slaagt eisers grond dat het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel genomen is, niet.
4.5
De rechtbank komt tot de conclusie dat het college terecht de aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van eerste maand huur en woninginrichting heeft afgewezen.
4.6
Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
mr. Y. Al-Qaq, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.