ECLI:NL:RBDHA:2024:15234

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
NL24.20029
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsdocument EU/EER aanvraag op basis van verzorgende ouder rol

Op 5 september 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van Chavez-Vilchez, waarin de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER heeft beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.E. Jalandoni, stelde dat hij als verzorgende ouder op grond van artikel 20 van het VWEU recht heeft op een afgeleid verblijfsrecht voor zijn zoon. De minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. E.H.J.M. de Bonth, had de aanvraag op 31 augustus 2023 afgewezen, en deze afwijzing werd in het bestreden besluit van 29 april 2024 gehandhaafd.

De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor een verblijfsrecht, zoals vastgelegd in hoofdstuk B10/2 van de Vreemdelingencirculaire. De rechtbank concludeerde dat eiser niet meer dan marginale zorg- en opvoedtaken voor zijn zoon verrichtte en dat er geen sprake was van een afhankelijkheidsrelatie die zou vereisen dat zijn zoon het grondgebied van de EU zou moeten verlaten. Eiser had onvoldoende bewijsstukken overgelegd om zijn stellingen te onderbouwen, en de rechtbank oordeelde dat de minister terecht had besloten om eiser en zijn gezinsleden niet te horen, gezien de summiere aard van de ingediende stukken.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontving. Partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze mondelinge uitspraak, die openbaar werd uitgesproken door mr. M.C. Verra, in aanwezigheid van griffier mr. M.M.A.F.C. Lienaerts.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.20029
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. J.E. Jalandoni),

en
de minister van Asiel en Migratie1, de minister (gemachtigde: mr. E.H.J.M. de Bonth).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER. Eiser stelt dat hij als verzorgende ouder op grond van artikel 20 van het VWEU een van zijn zoon [A (voornaam] afgeleid verblijfsrecht heeft. Eiser doet hierbij een beroep op het arrest
Chavez-Vilchez.
De minister heeft deze aanvraag op 31 augustus 2023 afgewezen. In het bestreden besluit van 29 april 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
3. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit op 5 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.
4. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank stelt vast dat eiser heeft gekozen voor een aanvraag op grond van het arrest
Chavez-Vilchez. Aan een dergelijke aanvraag zijn voorwaarden verbonden die opgenoemd staan in hoofdstuk B10/2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc). Aan de hand van dit hoofdstuk heeft de minister terecht en goed gemotiveerd overwogen dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden onder c) en d) in hoofdstuk B10/2.
1. Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
6. De rechtbank overweegt dat eiser ongetwijfeld een rol in het leven van zijn kind(eren) speelt, maar dit is onvoldoende om aan de voorwaarde onder c) te voldoen, namelijk dat eiser meer dan marginale zorg- en opvoedtaken uitvoert ten behoeve van [A (voornaam] . Eiser heeft in dit verband ook te weinig stukken naar voren gebracht. Hoewel het verkrijgen van bewijsstukken volgens eiser lastig is omdat veel contact telefonisch plaatsvindt, heeft de minister mogen overwegen dat van eiser op dit punt toch meer verwacht mocht worden. Tijdens de zitting heeft de minister ook diverse voorbeelden genoemd van mogelijke bewijsstukken.
7. Eiser voldoet ook niet aan de voorwaarde onder d), in die zin dat er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en [A (voornaam] die ertoe zou leiden dat, wanneer aan eiser geen verblijfsrecht wordt toegekend, [A (voornaam] gedwongen zou zijn het grondgebied van de Europese Unie (EU) te verlaten. De rechtbank stelt vast dat eiser geen gronden hiertegen aan heeft gevoerd en deze overweging van de minister ook niet op andere wijze heeft bestreden.
8. Ten aanzien van eisers stelling dat de minister de hoorplicht heeft geschonden, overweegt de rechtbank dat horen in dit soort zaken in beginsel weliswaar het uitgangspunt is, maar dat de hoorplicht niet absoluut is. De minister heeft terecht overwogen dat op basis van wat in bezwaar is aangevoerd en is overgelegd er in dit geval geen aanleiding bestond om eiser of zijn gezinsleden te horen. De rechtbank is het met de minister eens dat de stukken die eiser in bezwaar heeft overgelegd en de uitleg die hij over zijn situatie heeft gegeven te summier zijn en dat de minister het bezwaar terecht kennelijk ongegrond heeft geacht. Van schending van de hoorplicht is dus geen sprake.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
10. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2024 door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
10 september 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.