ECLI:NL:RBDHA:2024:15335

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
NL24.36139
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlengingsbesluit van bewaring en zicht op uitzetting naar Algerije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 september 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verlengingsbesluit van de maatregel van bewaring van eiser, die de Algerijnse nationaliteit heeft. De maatregel van bewaring was op 21 maart 2024 opgelegd en op 16 september 2024 met maximaal twaalf maanden verlengd. Eiser heeft tegen dit verlengingsbesluit beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting niet nodig was en heeft het onderzoek gesloten op basis van de ingediende stukken.

De rechtbank overweegt dat eiser niet meewerkt aan zijn uitzetting en dat er geen geldig document voor grensoverschrijding aanwezig is. Ondanks de inspanningen van verweerder, waaronder frequent vertrekgesprekken en aanvragen bij de Algerijnse autoriteiten, heeft eiser geen actie ondernomen om zijn terugkeer te bespoedigen. De rechtbank concludeert dat de vertraging in het proces voor rekening van eiser komt, aangezien hij niet heeft meegewerkt aan de benodigde procedures.

Eiser heeft betoogd dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije is, omdat hij ongedocumenteerd is. De rechtbank verwijst echter naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak, waarin is geoordeeld dat er in het algemeen zicht op uitzetting naar Algerije bestaat, ook voor ongedocumenteerde vreemdelingen. De rechtbank oordeelt dat er voldoende gronden zijn voor de verlenging van de bewaring en dat het beroep ongegrond is. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.36139

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. S.C. van Paridon),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Procesverloop

Verweerder heeft op 21 maart 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Bij besluit van 16 september 2024 heeft verweerder de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd.
Eiser heeft tegen het verlengingsbesluit beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft op 23 september 2024 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. [2] De rechtbank heeft het onderzoek op 25 september 2024 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1997 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Eiser heeft verzocht om de zaak op een zitting te behandelen. De rechtbank kan echter ook zonder toestemming van partijen bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft op grond van artikel 94, zevende lid, van de Vw. Gelet op de inhoud van het digitale dossier en de door partijen overgelegde stukken acht de rechtbank zich voldoende voorgelicht om zonder zitting uitspraak te kunnen doen.

Toetsingskader

3. Op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw kan de bewaring ten hoogste met nog eens twaalf maanden worden verlengd, indien de uitzetting, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, op grond dat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting of de daartoe benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
4. Volgens het beleid van verweerder, zoals neergelegd in paragraaf A5/6.8 van de Vc [3] , moet verweerder in het verlengingsbesluit nagaan of er is voldaan aan de voorwaarden voor verlenging, of er nog voldoende gronden voor de bewaring zijn, of de bewaring voor de vreemdeling onredelijk bezwarend is en of er zicht op uitzetting bestaat. Als dit voldoende gemotiveerd is, wordt hiermee voldaan aan alle uit de Terugkeerrichtlijn [4] en het arrest Mahdi [5] voortvloeiende vereisten voor het nemen van een verlengingsbesluit. Er hoeft geen aparte verzwaarde belangenafweging plaats te vinden bij het bepalen of de maatregel van bewaring verlengd mag worden. [6]
Voorwaarden voor verlenging
5. Aan de verlenging van de bewaring is ten grondslag gelegd dat, ondanks de redelijke inspanningen van verweerder, een geldig document voor grensoverschrijding ontbreekt en dat eiser niet meewerkt aan zijn uitzetting.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht aan het verlengingsbesluit ten grondslag heeft gelegd dat een geldig document voor grensoverschrijding ontbreekt, ondanks de redelijke inspanningen van verweerder. De rechtbank stelt in dat verband vast dat verweerder frequent vertrekgesprekken met eiser voert en maandelijks rappelleert bij de Algerijnse autoriteiten over de lp [7] -aanvraag. Daarnaast heeft verweerder op 18 april 2024 en 13 juni 2024 een presentatie gepland bij de Algerijnse autoriteiten. De rechtbank is van oordeel dat verweerder vooralsnog voldoende voortvarend werkt aan eisers uitzetting.
7. De rechtbank weegt verder mee dat eiser zelf geen inspanningen heeft verricht met het oog op zijn uitzetting of om het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit te bespoedigen. Ook heeft eiser tot op heden niet meegewerkt aan de geplande presentaties. Eiser is al eerder meegedeeld dat hij het proces voor de afgifte van een reisdocument kan versnellen door zijn medewerking te verlenen. Eiser heeft bijvoorbeeld in het vertrekgesprek op 8 augustus 2024 verklaard dat hij niet wenst mee te werken aan zijn terugkeer. Ook heeft hij aangegeven dat hij nog niets heeft ondernomen om zijn terugkeer te realiseren. Het is de rechtbank verder niet gebleken dat eiser zelf enige actie onderneemt om zijn terugkeer te bewerkstelligen. In het meest recente vertrekgesprek van 16 september 2024 heeft eiser geweigerd om het verlengingsbesluit in ontvangst te nemen en is hij wederom gewezen op zijn eigen verantwoordelijkheid in het proces. Gelet op het feit dat op eiser een plicht rust om in het kader van zijn terugkeer zijn volledige en actieve medewerking te verlenen, is de rechtbank van oordeel dat de vertraging in het proces voor rekening en risico van eiser zelf is.
Bewaringsgronden
8. Eiser heeft de gronden die aan het verlengingsbesluit ten grondslag liggen niet betwist, zodat nog altijd kan worden aangenomen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Zicht op uitzetting
9. Eiser stelt dat geen sprake is van zicht op uitzetting naar Algerije in zijn specifieke geval, gelet op het feit dat hij ongedocumenteerd is. Hij wijst daarbij op meerdere uitspraken van diverse zittingsplaatsen. Hij meent dat deze uitspraken met elkaar gemeen hebben dat sprake is van een kopie van een identiteitsdocument, in de meeste gevallen een paspoort. Eiser beschikt daar niet over. Eiser meent dat de Afdelingsuitspraak van 6 mei 2024 [8] niet ziet op vreemdelingen die niet over een (geldig) identiteitsdocument beschikken.
10. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije niet ontbreekt. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraken van de Afdeling van 6 mei 2024 en 15 juli 2024 [9] , waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting in het algemeen en voor ongedocumenteerde vreemdelingen naar Algerije niet ontbreekt. De meest recente Afdelingsuitspraak van 15 juli 2024 betrof immers een ongedocumenteerde vreemdeling uit Algerije [10] en in rechtsoverweging 5 van de Afdelingsuitspraak van 6 mei 2024 is opgenomen: “
De afgifte van een lp is namelijk nodig voor de uitzetting van vreemdelingen zonder geldige grensoverschrijdingsdocumenten, zoals de vreemdelingen over wie deze uitspraak gaat.” De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ten aanzien van Algerije in het algemeen, of in het bijzonder voor eiser, is komen te ontbreken. Daarbij is ook van belang dat eiser geen invulling wil geven aan zijn meewerkplicht. Dat eiser niet wil meewerken aan een presentatie en het proces hierdoor onnodig wordt vertraagd, zoals hiervoor is overwogen, komt naar het oordeel van de rechtbank dan ook voor rekening en risico van eiser. Verder is niet gebleken dat de Algerijnse autoriteiten voor eiser geen LP zullen afgeven.
Ambtshalve toets [11]
11. Ook ambtshalve ziet de rechtbank geen aanleiding voor de conclusie dat het verlengingsbesluit onrechtmatig is.
Conclusie
12. Verweerder heeft in het verlengingsbesluit genoegzaam gemotiveerd dat aan alle uit de Vreemdelingenwet, de Terugkeerrichtlijn en het arrest Mahdi voortvloeiende vereisten voor het nemen van een verlengingsbesluit wordt voldaan.
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 25 september 2024 door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl. De uitspraak is bekendgemaakt op:
RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Op grond van artikel 94, zevende lid, van de Vw.
3.Vreemdelingencirculaire 2000.
4.Richtlijn 2008/115/EG.
5.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014, ECLI:EU:C:2014:1320.
6.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4460.
7.Laissez-passer.
10.Zie hiervoor ook de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 13 juni 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:9188.
11.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 en - in aansluiting hierop - ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.