In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.
Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen. De rechtbank verleent eiser vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen, omdat hij voldoende heeft aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor deze vrijstelling voldoet. Verweerder hanteert vanaf 15 januari 2024 in nareiszaken het first-in first-out (fifo)-principe, wat betekent dat de aanvraag van eiser naar verwachting in mei 2025 in behandeling zal worden genomen. De rechtbank wijst het verzoek van verweerder om het beroep aan te houden af, omdat dit de prikkel wegneemt om voortvarend tot een beslissing te komen.
De rechtbank stelt vast dat de termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen op de aanvraag is overschreden en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Dit betekent dat het beroep terecht is ingediend en gegrond is. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit moet nemen. In bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn opleggen. In dit geval bepaalt de rechtbank dat verweerder binnen acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen, met een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 7.500,-.
Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten, die door verweerder moet worden betaald. De rechtbank kent een bedrag van € 437,50 toe voor de gemaakte proceskosten, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, en is op 11 september 2024 bekendgemaakt.