ECLI:NL:RBDHA:2024:1559
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De aanvraag is ingediend op 9 augustus 2022, en de staatssecretaris had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De termijn is echter verstreken zonder dat er een besluit is genomen. Eiser heeft de staatssecretaris op 14 februari 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna het beroep op 22 maart 2023 is ingesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen twintig weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de aanvraag van eiser. Tevens is er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de staatssecretaris aan eiser € 1.442 aan verbeurde bestuurlijke dwangsommen moet betalen, omdat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht is verstreken.
Eiser heeft ook verzocht om vergoeding van proceskosten, welke door de rechtbank zijn vastgesteld op € 437,50. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht is voorlopig toegewezen, omdat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en de betrokken partijen geïnformeerd over de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.