In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 september 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. L.M. Weber, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. J.R. Vreijsen, had deze aanvraag echter niet in behandeling genomen, met als argument dat Kroatië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag.
De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 27 augustus 2024, waarbij de verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat, gezien de uitspraak in de bodemzaak (zaaknummer NL24.28716), een voorlopige voorziening niet meer nodig was. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Desondanks heeft de voorzieningenrechter de minister wel veroordeeld in de proceskosten die de verzoeker heeft gemaakt. Deze kosten zijn vastgesteld op € 875,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de rechtsbijstand verleend door een derde. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.