Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[minderjarige], V-nummer: [V-nummer 3] (gemachtigde: mr. E.H. Bokhorst),
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvragen op 8 augustus 2024 niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen. De rechtbank heeft de zaak op 27 augustus 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, terwijl eisers en hun gemachtigde zich afmeldden.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvragen in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Eisers hebben aangevoerd dat er geen vertrouwen kan worden gesteld in de behandeling van asielzoekers in Polen, verwijzend naar uitspraken van Duitse rechters en het AIDA-rapport. De rechtbank overweegt dat de minister in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, maar dat eisers moeten aantonen dat zij bij overdracht aan Polen een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met mensenrechten.
De rechtbank concludeert dat eisers niet hebben aangetoond dat de situatie in Polen zodanig is dat zij een reëel risico lopen op schending van hun rechten. De rechtbank wijst erop dat de minister niet verplicht is om de uitspraken van Duitse rechters te volgen en dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de asielaanvragen niet in behandeling zijn genomen. De rechtbank besluit dat het beroep ongegrond is en dat eisers geen proceskostenvergoeding ontvangen. De uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich en bekendgemaakt op 10 september 2024.