In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag met het bestreden besluit van 16 augustus 2024 niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 3 september 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. De rechtbank oordeelt dat de minister ten onrechte is uitgegaan van 8 maart 2024 als datum van het claimverzoek aan Spanje, terwijl de rechtbank concludeert dat de datum van 5 maart 2024 als startdatum voor de termijnen moet worden beschouwd. Dit heeft gevolgen voor de vaststelling van de datum van een fictief claimakkoord, wat van belang is voor de overdrachtstermijn. De rechtbank stelt vast dat er een motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek is in het bestreden besluit.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat de minister niet zonder nader onderzoek had mogen uitgaan van de gegevens in Eurodac, omdat er concrete twijfels waren over de juistheid van de data. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het gaat om de datum van het fictieve claimakkoord en stelt deze vast op 6 mei 2024. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.750,- van de minister. De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn en is openbaar gemaakt op 18 september 2024.