In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd op 1 oktober 2024, wordt er beslist over een verzoek van meerdere verzoekers om de minister van Asiel en Migratie te veroordelen in de vergoeding van hun proceskosten. De rechtbank heeft het verzoek als kennelijk gegrond toegewezen, wat betekent dat de verzoekers in hun gelijk zijn gesteld zonder dat er een zitting heeft plaatsgevonden. Dit is mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister aan de verzoekers tegemoet is gekomen door alsnog een beslissing te nemen op hun aanvraag van 20 maart 2023, terwijl er eerder geen tijdig besluit was genomen. De relevante artikelen van de Awb, namelijk 8:75 en 8:75a, regelen de veroordeling van een partij in de proceskosten. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 437,50, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De uitspraak is gedaan door rechter A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier M.A. Postma, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. De verzoekers hebben het recht om binnen zes weken na de bekendmaking van de uitspraak een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.