In de zaak tussen de verzoeker, met V-nummer [v-nummer], en de Minister van Asiel en Migratie, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan. De minister had op 22 juni 2024 besloten om de aanvraag van de verzoeker voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen, met als reden dat België verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvraag. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 26 september 2024, waarbij de verzoeker aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Na het sluiten van het onderzoek ter zitting, heeft de voorzieningenrechter op dezelfde dag uitspraak gedaan in de zaak met nummer NL24.25667, waarin het beroep van de verzoeker werd behandeld.
Aangezien de rechtbank in de hoofdzaak al uitspraak had gedaan, was er geen noodzaak meer voor een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening dan ook afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van mr. S. Derks, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.