ECLI:NL:RBDHA:2024:15743

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
C/09/665629 / FA RK 24-3130
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogdij pleegouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 september 2024 een beschikking gegeven over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader en de moeder van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedag 1] 2011. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de pleegouders tot voogden te benoemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders, door hun persoonlijke problematiek, niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. De minderjarige verblijft sinds juni 2021 in een perspectief biedend pleeggezin, waar zij zich positief heeft ontwikkeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beëindiging van het gezag een gerechtvaardigde en proportionele inmenging vormt in het gezinsleven, en dat het in het belang van [minderjarige] is dat belangrijke beslissingen onbelast kunnen worden genomen. De pleegouders zijn bereid om de voogdij te aanvaarden en de rechtbank heeft hen benoemd tot voogden over [minderjarige]. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/665629 / FA RK 24-3130
Datum uitspraak: 16 september 2024
Beschikking van de enkelvoudige kamer
Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogdij
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Haaglanden,
hierna te noemen: de Raad,
over:
[minderjarige], geboren op [geboortedag 1] 2011 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. L. Windhorst te Den Haag,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. F.G.T. Meershoek te Den Haag.
[pleegmoeder]en
[pleegvader],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende te [woonplaats 1] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 1 mei 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 16 september 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • mr. F.G.T Meershoek, advocaat van de vader;
  • [naam 1] namens de Raad;
- [naam 2] namens de gecertificeerde instelling;
- de pleegouders.
De vader en de moeder zijn niet verschenen. De rechtbank stelt vast dat de vader en de moeder wel juist zijn opgeroepen. Mr. Windhorst heeft te kennen gegeven door een onverwachte verhindering niet ter zitting aanwezig te kunnen zijn. Mr. Windhorst heeft contact gehad met mr. F.G.T. Meershoek, die ter zitting ook het standpunt van mr. Windhorst naar voren zal brengen.
1.3.
De rechtbank heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de rechtbank. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is erkend door de vader.
2.2.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] verblijft in een perspectief biedend (netwerk)pleeggezin, zijnde bij haar oom en tante.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 16 januari 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 1 februari 2025.
2.5.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 16 januari 2024 de machtiging verlengd [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 1 februari 2025.
2.6.
De pleegouders hebben zich bij brief van 30 april 2024 bereid verklaard om de voogdij de aanvaarden.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt het gezag van de vader en de moeder te beëindigen en de pleegouders tot voogden over [minderjarige] te benoemen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De Raad heeft het verzoek, samengevat en zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd. [minderjarige] wordt door de ingrijpende gebeurtenissen die zij heeft meegemaakt, waaronder het middelengebruik van haar ouders, de scheidingsproblematiek en de onvoorspelbaarheid van de ouders ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. Volgens de Raad zijn de ouders door hun individuele problematiek niet in staat om binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. De aanvaardbare termijn is ruimschoots verstreken. De ondertoezichtstelling loopt sinds 2018 en sinds 2019 is [minderjarige] ook uit huis geplaatst. Nadat [minderjarige] vervolgens op verschillende plekken heeft verbleven, verblijft zij sinds juni 2021 in het perspectief biedende pleeggezin. De kinderbeschermingsmaatregelen zijn ieder jaar verlengd vanwege de blijvende zorgen over de opvoedsituatie bij de ouders. [minderjarige] lijkt geen onzekerheid te ervaren over haar opgroeiperspectief, zij geeft te kennen dat zij weet dat zij bij de pleegouders blijft wonen, dit stralen de gecertificeerde instelling, de pleegouders en de vader ook uit, maar het lukt de moeder nog niet om gevoelsmatig voor deze plaatsing toestemming te geven. [minderjarige] heeft daardoor het idee dat de moeder aan haar blijft trekken. Wel ervaart [minderjarige] onzekerheid als er beslissingen over haar moeten worden genomen. Zij ervaart het daarbij als vervelend als er dingen geregeld moeten worden, dat de pleegouders steeds met de hulpverlening en de ouders contact moeten zoeken. De Raad ziet een meisje dat door de onvoorspelbare en stressvolle gebeurtenissen in haar leven rust wil. Volgens de Raad is het in het belang van [minderjarige] dat de huidige pleegouders de voogdij over haar krijgen. De Raad heeft er de voorkeur voor dat de voogdij wordt gedragen door een natuurlijk persoon en vindt het belangrijk dat de juridisch situatie gelijk wordt getrokken met de feitelijke situatie. Daarnaast wordt gezien dat [minderjarige] een vast onderdeel is van het gezin, de pleegouders tegemoetkomen aan de opvoedbehoefte van [minderjarige] en dat zij sinds de plaatsing bij de pleegouders in haar ontwikkeling is gegroeid. Verder proberen de pleegouders ook het contact tussen [minderjarige] en de ouders te stimuleren en staan de pleegouders open voor hulpverlening en weten zij de pleegzorgbegeleiding te vinden als dit nodig is. Ter zitting heeft de Raad nog toegelicht dat een beëindiging van het gezag ook de onzekerheid rondom de jaarlijkse verlengingszittingen zal wegnemen en [minderjarige] duidelijkheid zal geven. Daarnaast hoopt de Raad dat door deze beëindiging mogelijk wat druk van de ketel gaat, waardoor er misschien ruimte gaat ontstaan voor een vorm van contactherstel tussen [minderjarige] en de moeder.

4.De standpunten

4.1.
De advocaat van de vader heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij voor de zitting geen contact heeft gehad met de vader. Nu de advocaat van de vader verder geen juridische gebreken of onvolkomenheden ziet in het verzoek en nu uit het rapport van de Raad blijkt dat de vader achter de gezagsbeëindiging staat, zal zij zich refereren aan het oordeel van de rechtbank. De advocaat van de moeder heeft aan de advocaat van de vader te kennen gegeven, dat ook zij géén contact heeft gehad met haar cliënte (dus met de moeder) en dat ook zij zich zal refereren aan het oordeel van de rechtbank.
4.2.
De gecertificeerde instelling heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij het [minderjarige] heel erg zou gunnen dat het gezag bij de pleegouders komt te liggen en de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling niet langer nodig is. Zij zien een meisje die het heel erg fijn heeft bij haar pleegouders. Op dit moment gaat het met de ouders niet goed en wordt de moeder mogelijk opgenomen. Daarbij geeft een gezagsbeëindiging mogelijk rust, waardoor de moeder ook niet meer hoeft te vechten. Dit kan er wellicht ook voor zorgen dat als het met de moeder beter gaat, [minderjarige] meer ruimte voelt om het contact met haar moeder weer wat te herstellen. Hoewel de gecertificeerde instelling na de gezagsbeëindiging niet langer betrokken zal zijn, blijft de huidige pleegzorgwerker nog wel bij het gezin betrokken. Zij is ook al langer bekend en vertrouwd met het gezin en kan ook in de gaten blijven houden hoe het gaat en samen met de pleegouders hulpverlening inzetten als dit nodig is. Daarnaast kan deze pleegzorgmedewerker ook meedenken over het vormgeven van het contact tussen [minderjarige] en de ouders. Daarbij is de pleegvader ook de broer van de moeder en is het contact tussen de pleegouders en de vader altijd goed geweest. De gecertificeerde instelling voorziet dan ook dat de pleegouders voldoende in staat zijn om dit contact tussen [minderjarige] en haar ouders zelf vorm te geven.
4.3.
De pleegouders hebben ter zitting – kort weergegeven – het volgende naar voren gebracht. Zij zijn blij met hoe het nu gaat met [minderjarige] en hoe de situatie nu stabiel begint te worden. Daarbij zien zij ook de positieve groei die [minderjarige] de afgelopen jaren heeft doorgemaakt. De pleegouders zijn bereid om tot voogd benoemd te worden. Zij staan er ook altijd voor open om het contact met de ouders waar mogelijk, met de veiligheid van [minderjarige] voorop, vorm te geven en [minderjarige] hierin te begeleiden. Zij zijn zich ervan bewust dat dit goed is voor haar ontwikkeling en dat zij dit ook nodig heeft. Daarbij kan [minderjarige] ook goed zelf aangeven wat zij binnen dit contact wil en zij lijkt ook goed aan te voelen als het niet goed gaat met haar ouders. Daarnaast heeft [minderjarige] op dit moment ook nog contact met de familie vaderszijde en logeert zij soms ook bij haar nichtje. De pleegouders zijn trots op hoe [minderjarige] het doet. Mocht het nodig zijn dan weten de pleegouders waar zij naartoe moeten om hulp te vragen. De pleegouders – en [minderjarige] zelf – hebben goed contact met de betrokken pleegzorgwerker en zij is altijd bereid mee te denken.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2.
Het beëindigen van het ouderlijk gezag is een maatregel die diep ingrijpt in het gezinsleven van zowel de ouder van wie het gezag wordt beëindigd als de minderjarige over wie het gezag wordt uitgeoefend. Daarbij is van belang dat artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) onder meer eist dat de belangen van het kind en die van de ouder tegen elkaar worden afgewogen. Ten aanzien van het belang van het kind volgt uit het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) dat de belangen van het kind voorop dienen te staan bij het nemen van een beslissing tot het beëindigen van ouderlijk gezag. Op grond van artikel 8 EVRM geldt ten slotte dat, indien het doel van een gezagsbeëindiging met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel. Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van deze maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd (subsidiariteit en proportionaliteit).
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a BW is voldaan en dat beëindiging van het gezag van de vader en de moeder een gerechtvaardigde en proportionele inmenging vormt in het gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. [minderjarige] heeft in het verleden veel instabiliteit en onvoorspelbaarheid gekend en heeft door onder meer het middelengebruik en de scheidingsproblematiek tussen de ouders al veel heftige gebeurtenissen meegemaakt. Dit heeft ertoe geleid dat er ernstige zorgen waren over haar ontwikkeling en haar opvoedsituatie. Sinds 2021 verblijft [minderjarige] in het huidige perspectief biedende pleeggezin, te weten bij haar oom en tante. De afgelopen jaren is het zowel de moeder als de vader door hun eigen persoonlijke problematiek, ondanks de geboden hulpverlening, onvoldoende gelukt om een voldoende stabiele en veilige opvoedsituatie voor [minderjarige] te creëren en haar te bieden wat zij nodig heeft. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de ouders daardoor niet in staat om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. De rechtbank ziet niet in dat hier binnen een afzienbare tijd verandering in zal komen en constateert dat de aanvaardbare termijn is verstreken. Het perspectief van [minderjarige] ligt in het pleeggezin. [minderjarige] zit op haar plek bij de pleegouders, die haar liefdevol hebben opgenomen in hun gezin en waar zij zich de afgelopen jaren positief heeft ontwikkeld. Gezien het voorgaande zijn de maatregelen van een ondertoezichtstelling en een machtiging uithuisplaatsing dan ook niet langer passend voor de huidige situatie. Dit verhoudt zich namelijk niet tot de tijdelijkheid van deze maatregelen, waarbij toe wordt gewerkt naar het opnieuw dragen van de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding door de ouders zelf. Daarbij overweegt de rechtbank dat het duidelijk is dat [minderjarige] last ervaart van het feit dat het gezag nog bij haar ouders ligt. Zij heeft een sterke behoefte aan duidelijkheid en vindt het ook vervelend dat bepaalde beslissingen die over haar genomen moeten worden, waaronder bijvoorbeeld het krijgen van een beugel, vertraging oplopen of stagneren. Naar het oordeel van de rechtbank is het in het belang van [minderjarige] dat belangrijke beslissingen onbelast kunnen worden genomen, zonder verdere vertraging of een zogenoemde ruis op de lijn. Daarbij is het ook van groot belang – onder meer gelet op de instabiliteit en onvoorspelbaarheid die [minderjarige] in haar leven al heeft gekend – dat het nemen van beslissingen niet langer zorgt voor onzekerheid bij [minderjarige] .
5.4.
De rechtbank zal daarom het verzoek toewijzen, waarbij ze benadrukt dat de ouders altijd de ouders van [minderjarige] blijven en er ook altijd ruimte moet blijven voor contact tussen [minderjarige] en de ouders. Mogelijk kan de gezagsbeëindiging, zoals door de Raad en de gecertificeerde instelling naar voren is gebracht, op termijn bijdragen aan een opening voor contactherstel tussen [minderjarige] en de moeder. Het belang van [minderjarige] zal in dit contact tussen haar en de ouders steeds leidend moeten zijn.
5.5.
Aangezien de beëindiging van het gezag van de vader en de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over haar te benoemen. De pleegouders hebben zich bereid verklaard de voogdij over [minderjarige] te aanvaarden. In dat verband overweegt de rechtbank dat de pleegouders al meerdere jaren de dagelijkse zorg dragen voor [minderjarige] en [minderjarige] , zoals uit de stukken en het besprokene ter zitting blijkt, de afgelopen jaren bij de pleegouders een sterke positieve groei heeft doorgemaakt. De rechtbank is van oordeel dat de pleegouders in staat zijn om de juiste beslissingen te nemen die in het belang van [minderjarige] zijn. Bovendien gaat het om een netwerkplaatsing, waarbij de pleegvader de broer is van moeder en heeft de rechtbank er voldoende vertrouwen in dat de pleegouders zich zullen inzetten om het contact tussen [minderjarige] en haar ouders te stimuleren en te behouden. Daarbij heeft de rechtbank er ook voldoende vertrouwen in dat de pleegouders de hulpverlening zullen inschakelen als er moeilijkheden ontstaan of als zij verder behoefte hebben aan hulp. De rechtbank zal daarom de pleegouders als voogd benoemen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van de vader en de moeder:
- [de vader] , geboren op [geboortedag 2] 1976 in [geboorteplaats 2] en [de moeder] , geboren op [geboortedag 3] 1976 in [geboorteplaats 1],
over de minderjarige:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedag 1] 2011 in [geboorteplaats 1] ,
benoemt tot voogden over voornoemde minderjarige, de pleegouders:
- [pleegmoeder] , geboren op [geboortedag 4] 1982 in Leiden en [pleegvader] , geboren op [geboortedag 5] 1985 in [geboorteplaats 1] .
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2024 door mr. C.M. Koole, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L.G. van Otterlo als griffier, en op schrift gesteld op 17 september 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.