ECLI:NL:RBDHA:2024:15751

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
C/09/666032 / JE RK 24-888
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervanging van de gecertificeerde instelling en vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de kinderrechter op 19 juni 2024 een beschikking gegeven over de vervanging van de gecertificeerde instelling en de vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing in een jeugdzorgzaak. De moeder van de minderjarige, geboren in 2007, heeft verzocht om de vervanging van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering door een andere gecertificeerde instelling, omdat de samenwerking met de huidige instelling niet meer mogelijk was. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het vertrouwen tussen de moeder en de gecertificeerde instelling ernstig beschadigd was, wat de noodzakelijke hulpverlening voor de minderjarige in gevaar bracht. De kinderrechter heeft op basis van artikel 1:259 van het Burgerlijk Wetboek besloten de gecertificeerde instelling te vervangen door Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, die zich bereid heeft verklaard tot een warme overdracht. Daarnaast heeft de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling vervallen verklaard, omdat deze niet langer uitvoerbaar was na de vervanging van de instelling. Het verzoek van de moeder om een bepaling voor de hulpverlening van E25 Zorg en Welzijn werd afgewezen, omdat de beslissing over de geschikte hulpverlening onder de bevoegdheid van de gecertificeerde instelling valt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/666032 / JE RK 24-888
Datum uitspraak: 19 juni 2024
Beschikking van de kinderrechter over:
I.
Vervanging van de gecertificeerde instelling
II.
Vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing
III.
De geschillenregeling ex artikel 1:262b BW
in de zaak van
[de moeder] ,
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. R.G. Jagesar te Den Haag,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2007 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • de beschikking van 19 juni 2024 en de hierbij aanwezige stukken;
  • de schriftelijke update met bijlagen van de advocaat van de moeder van 23 augustus 2024.
1.2.
Op 12 september 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- [naam] namens de gecertificeerde instelling.
1.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [de minderjarige] heeft geen mening gegeven.

2.De feiten

2.1.
Voor een weergave van de feiten verwijst de kinderrechter naar de beschikking van 19 juni 2024.
2.2.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 28 december 2023 [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 28 december 2024.
2.3.
De gecertificeerde instelling heeft op 29 april 2024 een schriftelijke aanwijzing(en) opgesteld en op 30 april 2024 gegeven aan de moeder betreffende de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Hierin is het volgende opgenomen:
  • ‘’Contactherstel: U wordt verzocht om het contact met de huidige aan u toegewezen jeugdzorgwerker binnen de lopende zorgrelatie te herstellen, zodat u gezamenlijk met hem kan werken aan de veiligheid en stabiliteit binnen uw gezin. Het is in het belang van [de minderjarige] dat de reeds ingezette ondersteuning, zonder onderbreking gecontinueerd kan worden en dat hij de benodigde begeleiding en ondersteuning blijvend ontvangt van iemand, die de achtergrond van [de minderjarige] en zijn ondersteuningsbehoefte reeds kent;
  • Samenwerking met hulpverlenende instanties: U wordt ook aangespoord om samen te werken met de hulpverlenende instanties, zoals de Waag en Humanitas, zodat wij een integrale aanpak kunnen waarborgen voor de problematiek waar uw gezin momenteel mee kampt;
  • Voortzetting van het lopende hulpverleningsplan: Het is essentieel dat [de minderjarige] de eerder gestarte (en inmiddels opnieuw in te zetten) interventies en behandelingen voortzet. Dit betreft zowel de begeleiding vanuit de jeugdreclassering als de ondersteuning gericht op zijn persoonlijke ontwikkeling en welzijn.’’
2.4.
De kinderrechter heeft ter zitting van 19 juni 2024 de behandeling van de verzoeken van de moeder aangehouden tot uiterlijk 19 september 2024, opdat de moeder en de gecertificeerde instelling in het belang van [de minderjarige] samen nog een keer zouden proberen het vertrouwen te herstellen en de samenwerking voort te zetten. De kinderrechter heeft de moeder en haar advocaat verzocht om voor die tijd te laten weten of zij de verzoeken handhaven.

3.De verzoeken van de moeder

3.1
De moeder handhaaft haar verzoek aan de kinderrechter om de gecertificeerde instelling, die de ondertoezichtstelling uitvoert, te vervangen door een andere door de rechtbank te bepalen gecertificeerde instelling. De moeder handhaaft eveneens haar verzoek tot het geheel vervallen verklaren van de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling. De moeder handhaaft tevens haar beroep op de geschillenregeling (art. 262b, boek 1 van het Burgerlijk Wetboek), waarbij zij de kinderrechter verzoekt een bepaling af te geven voor de hulpverlening van E25 Zorg en Welzijn. Zij verzoekt haar verzoeken toe te wijzen met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2
De moeder heeft haar verzoeken schriftelijk en ter zitting als volgt gemotiveerd:
Het is de gecertificeerde instelling en de moeder niet gelukt om onderling het beschadigde vertrouwen te herstellen en de samenwerking voort te zetten. Er heeft op 21 augustus 2024 een herstelgesprek plaatsgevonden tussen de moeder, [de minderjarige] en de gecertificeerde instelling. Dit heeft helaas niet geleid tot herstel van het vertrouwen bij de moeder en bij [de minderjarige] . De moeder heeft vervolgens verzocht om een vervolggesprek, wat de gecertificeerde instelling heeft geweigerd. De moeder heeft telefonisch contact gehad met Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland te Gouda, die zich bereid heeft verklaard tot een warme overdracht.
3.3
Het vertrouwen van de moeder is door alles wat er is gebeurd tussen haar en de betrokken hulpverleners van de gecertificeerde instelling, de aangifte en na het lezen van het dossier nog meer geschonden. De moeder en de gecertificeerde instelling hebben beide fouten gemaakt en een discussie daarover gaat niet helpen. [de minderjarige] kampt met zeer complexe problematiek waardoor hij zijn handelen en uitspraken moeilijk kan overzien. Zijn handelingen komen niet voort uit onwil. De moeder sluit zich aan bij de mening van de gecertificeerde instelling dat [de minderjarige] hulp nodig heeft, maar er is in samenwerking met de gecertificeerde instelling niet de noodzakelijke hulp van de grond gekomen. De moeder stond open voor de hulpverlening van de Waag, maar er zijn daar erg lange wachtlijsten en [de minderjarige] is al bijna 18. De moeder heeft altijd alles gedaan wat nodig was in het belang van [de minderjarige] . De gecertificeerde instelling leek de wens van de moeder tot een vervanging van de gecertificeerde instelling te respecteren, maar wilde eerst de zitting afwachten. Zij hebben tot die tijd geen hulpverlening ingezet. De moeder heeft juist de gemeente Gouda en E25 Zorg en Welzijn gecontacteerd omdat ze niet stil wilde blijven zitten. In de afgelopen zes maanden is de moeder hiermee bezig geweest, maar de gecertificeerde instelling heeft geen pogingen gedaan om contact op te nemen met de gemeente Gouda of met E25 Zorg en Welzijn. De hulpverlening van E25 Zorg en Welzijn is nu het beste voor [de minderjarige] . Zij zijn bekend met zijn problematiek en zij kunnen snel starten. Het belang van [de minderjarige] en dat hij hulp krijgt, staat voorop bij de moeder, maar zij ziet niet langer een mogelijkheid om dit in samenwerking met de gecertificeerde instelling te doen.

4.Het standpunt van de gecertificeerde instelling

4.1
De gecertificeerde instelling heeft zich ter zitting niet verzet tegen de verzoeken. De gecertificeerde instelling is bereid de samenwerking met de moeder voort te zetten en wil hier in het belang van [de minderjarige] zo snel mogelijk in doorpakken. Het zou goed zijn voor [de minderjarige] als er systemische therapie zou worden ingezet, omdat in de interactie tussen de moeder en [de minderjarige] nog veel winst valt te behalen. De gecertificeerde instelling kan daarvoor een melding doen bij de Viersprong of een vergelijkbare instelling. E25 Zorg en Welzijn zou eventueel hiernaast kunnen worden ingezet. Die hulp kan worden doorgezet wanneer [de minderjarige] meerderjarig wordt.
4.2
De gecertificeerde instelling ziet echter ook het wantrouwen bij de moeder en het effect dat dit heeft en zal hebben op de samenwerking. De gecertificeerde instelling staat nog steeds achter hun hulpverleningsplan voor [de minderjarige] , maar erkent ook dat het onder de omstandigheden een optie is om de gecertificeerde instelling te vervangen. Het alternatief zou zijn om een nieuwe jeugdbeschermer van de William Schrikker Stichting in te zetten, maar dit zou dan wel al de vierde betrokken jeugdbeschermer zijn, wat misschien ook niet wenselijk is.

5.De beoordeling

Vervanging van de gecertificeerde instelling
5.1
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is naar het oordeel van de kinderrechter vast komen te staan dat de gecertificeerde instelling, die nu belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, moet worden vervangen door de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming west. Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt.
5.2
Op grond van artikel 1:259 Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling die het toezicht heeft, vervangen door een andere gecertificeerde instelling, op verzoek van de gecertificeerde instelling die het toezicht heeft, de raad voor de kinderbescherming, een met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaar of ouder.
5.3
Uit artikel 1:259 Burgerlijk Wetboek volgt niet dat een bereidverklaring van een gecertificeerde instelling noodzakelijk is, alvorens deze als vervanger aangewezen kan worden.
5.4
Het is de moeder en de gecertificeerde instelling helaas niet gelukt om het onderlinge vertrouwen te herstellen en de samenwerking op een constructieve wijze voort te zetten. De kinderrechter ziet dat beide partijen zich hebben ingezet om op één lijn te komen, maar ziet ook dat de onderlinge verhoudingen zo ernstig beschadigd zijn dat het belang van [de minderjarige] in het geding komt. [de minderjarige] is bijna meerderjarig en het is noodzakelijk dat er zo snel mogelijk de voor hem noodzakelijke hulpverlening wordt ingezet. Hoewel de gecertificeerde instelling een goed hulpverleningsplan heeft opgesteld, is ter zitting duidelijk geworden dat samenwerking tussen de moeder en de gecertificeerde instelling niet meer mogelijk is. Maar de zorgen over [de minderjarige] zijn onverminderd groot en de moeder is niet in staat daar zelf verandering in te brengen. Voortzetting van de ondertoezichtstelling is daarom noodzakelijk. De kinderrechter zal daarom de gecertificeerde instelling wijzigen. Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland te Gouda heeft zich telefonisch bereid heeft verklaard tot een warme overdracht.
5.5
De kinderrechter constateert dat de moeder zich bij de uitvoering van de ondertoezichtstelling, hoewel met goede intenties, zeer eigengereid heeft opgesteld. Zij heeft zich uit de samenwerking teruggetrokken en is zelf hulp gaan zoeken bij andere dan door de gecertificeerde instelling aangezochte instanties. Zij heeft de gecertificeerde instelling daarover onvoldoende en te laat geïnformeerd, waardoor de in het hulpverleningsplan ingezette lijn werd verstoord en de hulp voor [de minderjarige] werd vertraagd. Zij laat naar het oordeel van de kinderrechter geen inzicht zien in wat haar handelen voor negatieve gevolgen heeft gehad. De kinderrechter dringt er bij de moeder op aan dat zij zich in het belang van [de minderjarige] aan de nieuwe gecertificeerde instelling van een andere kant laat zien.
5.6
De kinderrecht vervangt daarom de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering door de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland.
Vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing
5.7
Op grond van artikel 1:263, eerst lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de gecertificeerde instelling ter uitvoering van haar taak een schriftelijke aanwijzing geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige, als de met gezag belaste ouder of de minderjarige niet instemmen met, dan wel onvoldoende meewerken aan, de uitvoering van het hulpverleningsplan of indien de aanwijzing noodzakelijk is om de bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen te doen wegnemen. Op grond van artikel 1:264, eerste lid, BW kan de kinderrechter op verzoek van de ouder met gezag of de minderjarige een schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren.
5.8
Ambtshalve toetsing van de ontvankelijkheid van het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing leidt tot de conclusie dat aan de ontvankelijkheidsvereisten is voldaan. De kinderrechter is ook van oordeel dat de gecertificeerde instelling op basis van voornoemd artikel 1:263 BW bevoegd was om de schriftelijke aanwijzing te geven. De kinderrechter stelt vast dat de schriftelijke aanwijzing zag op de samenwerking tussen de gecertificeerde instelling en de moeder. Nu de kinderrechter heeft besloten tot de vervanging van de gecertificeerde instelling, zijn de aanwijzingen van de schriftelijke aanwijzing niet langer uitvoerbaar.
5.9
De kinderrechter zal daarom de schriftelijke aanwijzing als vervallen verklaren.
Geschillenregeling
5.1
Ingevolge artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek kunnen geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen, die omtrent gedragingen als bedoeld in artikel 4.2.1 van de Jeugdwet, uitgezonderd, aan de kinderrechter worden voorgelegd. De kinderrechter neemt op verzoek van een met het gezag belaste ouder, de minderjarige van twaalf jaar of ouder, de gecertificeerde instelling, degene die de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, of de zorgaanbieder of de aanbieder van de jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, waar de minderjarige is geplaatst, een zodanige beslissing als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. De kinderrechter ziet echter geen mogelijkheid tot het toewijzen van de hulpverlening van E25 Zorg en Welzijn zoals verzocht, nu de aanwijzing van de geschikte hulpverlening onder de beslissingsbevoegdheid van de gecertificeerde instelling valt.
5.1
De kinderrechter wijst daarom het verzoek af.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
vervangt de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering door de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland;
6.2
wijst het verzoek tot vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing toe;
6.3
wijst het verzoek tot het afgeven van een bepaling voor de hulpverlening van E25 Zorg en Welzijn af;
6.4
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2024 door mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Leeuwen als griffier, en op schrift gesteld op 29 september 2024.